In dit amoreus liedeken zijn traditionele motieven van het hoofse dageraadslied te herkennen, zoals de klacht van de jonge vrouw (6,7-8) en de afsluiting met een uitval tegen de jaloerse kwaadsprekers. Maar daar tegenover staan nogal wat niet-hoofse elementen: de hoofdpersonen zijn niet van adel, maar een meysken en een jongelinc, de wachter (die geen bondgenoot, maar een tegenstander is) wordt omgekocht en er wordt bijna geen aandacht besteed aan het moment van scheiding. Enige van deze niet-hoofse variaties zijn zelfs tot in het burleske toe overdreven. Het verzoek aan de wachter om te zwijgen (5,1) is meestal een reactie op het lied waarmee de wachter de nieuwe dag aankondigt. Hier bemoeit de wachter zich al direct met hun samenzijn: zodra hij hoort dat ze bij elkaar zijn, dreigt hij kletspraatjes over het paar te zullen verspreiden, tenzij hij een bijna belachelijk geschenk krijgt - beenkappen en een paar schoenen! Nog grappiger is de schildering van de aankomst van de jongeman: hij klopt lijselijck (2,1) en is van plan gheen gheluyt te maken (3,8), maar hamert zo hard op de deur dat de planken springen! Ook is er een komische tegenstelling tussen de karakterisering van de vrouw in de eerste strofe als reyn trousalich wijf (1,8) en de nadruk waarmee haar ontmaagding omschreven wordt (als het opbinden van het haar, het uitdoen van haar manteltje en het snelle verlies van haar eer (5,5-8)).
In het Kamper Liedboek (circa 1540) wordt de eerste strofe van dit lied aangehaald; de eerste twee regels luiden daar: Waer is die alder liefste / die ick met oogen aensach. Waarschijnlijk is dat de meer oorspronkelijke lezing: deze vraag past immers beter in de situatie van de jongeling die aan komt rijden bij het huis van zijn geliefde.
Hoe bekend Ic had een alderliefste is geweest, laat zich niet direct uit de bronnen aflezen. We kennen de volledige tekst alleen uit het Antwerps Liedboek. De meerstemmige zetting uit het Kamper Liedboek komt ook in Duitse muziekboeken voor. In de Souterliedekens wordt het lied als wijsaanduiding genoemd voor psalm 68; latere contrafacten, zoals een van Coornhert, lijken op dat Souterliedeken terug te gaan. De melodie (die bij het Souterliedeken staat afgedrukt) is wel veel gezongen, maar vooral als schriftuurlijk lied (Waeckt op ghy Christenen alle), zowel in de Nederlanden als in Duitsland.
Literatuur: Van Duyse 1903-1908, dl. 1, p. 335-336; Forster 1965, p. 478 en 494-496; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 60 en 194-195; Houtsma 1979; Herchert 1996, p. 87-88; Hemmes-Hoogstadt 2000; Repertorium 2001, t3352, m0379.