Hoog- en Nederduitse, Deense en Nederlandse versies behoren. al 83 is een van de beste representanten van deze groep.
Niet alle motieven uit het Hildebrandslied van circa 800 zijn in de balladen over Hildebrand bewaard gebleven. De historische gegevens zijn tot een paar namen vervaagd (Diederick, de stadsnaam Barnen (Verona)), en de tragische afloop heeft plaatsgemaakt voor een gelukkig einde. Toch is het een en ander uit het oudere lied in het jongere te vinden. Een belangrijk motief is het (al dan niet) weten van de identiteit van de tegenstander, verder dat de zoon zijn identiteit als eerste prijsgeeft: de tragische afloop van het oudere lied berust mede op het feit, dat de vader te laat beseft wie zijn tegenstander is. In de ballade is de zware tragiek verzacht, en is er een lichte ironie, vooral doordat de zoon niet weet dat zijn vader voor hem staat. Dit komt al mooi naar voren in de eerste woorden van de zoon, die zich afvraagt wat die ouwe grijze kerel in het land van zijn vader komt doen (5,7-8), niet beseffend dat het zijn vader is. Toch kan de oude Hillebrant de beledigende woorden niet over zijn kant laten gaan (vooral strofe 8), en dus komt het tot een gevecht. Tijdens de strijd voegt hij hem toe dat hij zo'n slag alleen van een wijf geleerd kan hebben (10,8), een opmerking die de jongen, die zonder vader is opgegroeid, als een zware belediging opvat. Op zijn beurt spreekt de zoon, al dan niet opzettelijk, badinerend over het geslacht der Wolfingers (14,1-2). Een groot verschil met het Hildebrandslied van circa 800 is de afloop. In het oude heldenlied was er geen plaats voor een vrouw, maar deze ballade eindigt met de verzoening tussen Goedele en haar man en een familiemaaltijd als bevestiging van de verzoening.
Er wordt veelvuldig gebruik gemaakt van een verteltechniek waarbij men een of twee regels herhaalt alvorens een nieuwe stap in de vertelling te zetten. Deze techniek, de uitbreidende herhaling, is kenmerkend voor de mondelinge overlevering en diende ter ondersteuning van het geheugen.
De eerste optekeningen van de balladen over Hillebrand, in het Duits, dateren van het einde van de vijftiende eeuw. Voor de Nederlanden is het Antwerps Liedboek de oudste bron. De tekst werd in Hollandse liedboeken tot in de zeventiende eeuw herdrukt en op liedblaadjes zelfs nog langer. De bekendheid van het lied blijkt ook uit de weliswaar niet zeer talrijke contrafacten uit zowel het wereldlijke inclusief het politieke als uit het geestelijke bereik, katholiek zowel als protestants.
Alleen uit Duitsland kennen we enkele muzikale bronnen die met zoveel woorden op het Hildebrandslied betrekking hebben. Wij hebben hier de bovenstem gebruikt van een tweestemmige bewerking van het lied Ich wil zu Land ausreiten uit G. Rhau's Bicinia Gallica, Latina, Germanica (dl. 1, Wittenberg, 1545, nr. 94). De betreffende melodie moet evenwel in heel West-