(psalm 96) en in Fruytiers' Ecclesiasticus. Ook deze melodie is uit Duitsland afkomstig.
Alleen al op grond van de formele eigenschappen is het duidelijk dat al 77 niet in de oorspronkelijke staat is overgeleverd: vooral de verschillende aantallen versregels per strofe wijzen op slijtage. Duitse bronnen, zoals het Ambraser Liederbuch (1582), en ook de contrafacten uit de Souterliedekens en Fruytiers tonen daarentegen consequent zeven verzen per strofe. De eerste drie strofen van al 77 hebben elk een versregel te weinig; kennelijk zijn die bij de mondelinge overlevering vergeten geraakt. Wie deze strofen op de Souterliedekens-melodie wil zingen, moet een muzikale frase weglaten of een herhaling toepassen. Vergelijking met de Ambraser versie leert dat men in de eerste strofe het beste de vijfde muziekregel kan weglaten, dan wel hierop een herhaling van de vierde versregel zingen. In de tweede strofe kan men het beste het vijfde vers herhalen - zo blijft men het dichtst bij de Ambraser tekstplaatsing. In de derde strofe is het de laatste versregel die is weggevallen. Men kan hier het beste het laatste genoteerde vers herhalen.
Een ander probleem doet zich voor bij de strofen 5-7, waarvan de laatste twee (zo men wil drie) regels steeds gelijkluidend zijn, maar inhoudelijk nergens echt goed passen. Ze fungeren daardoor als een refrein, dat tamelijk los van het lied staat. Wanneer men het Ambraser Liederbuch ernaast legt, ziet men dat de vijfde Antwerpse strofe - met maar liefst negen regels - is samengesteld uit twee Ambraser strofen. De ‘refreinregels’ blijken afkomstig uit de zesde strofe, gezongen door de soldaat, uit wiens mond ze beter in het verband passen (Durch meines buien willen,/ Verzehret ich all mein gut). Zoals wel vaker verheldert een vergelijking met een andere versie de interpretatie van een Middelnederlands lied. Wie de negenregelige strofen 5 en 7 wil zingen, moet twee muzikale frasen herhalen, bijvoorbeeld de eerste twee of de laatste twee.
Literatuur: Bergmann 1845, p. 252-254; Kalff 1884, p. 291-293; Van Duyse 1903-1908, dl. 1, p. 344-355; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 53 en 186-187; Joldersma 1982, dl. 2, p. 146-147; Repertorium 2001, t2879, m0316.