wordt er ziek (strofe 4). Deze klacht is waarschijnlijk niet als echte klacht bedoeld, maar eerder als een indirecte vraag om een comfortabelere en warmere plek op te zoeken: het huis van de vrouw. Op dat verzoek gaat de vrouw met plezier in. Zij lijkt van het tweetal echter wel het gewiekst en het meest koelbloedig te zijn: wanneer haar man thuiskomt, slaagt ze erin om de verschrikte visser ongezien te laten ontkomen. Haar afleidingsmanoeuvres (de amoureuze avances bij haar man) contrasteren daarbij met de stuntelige vlucht van de visser.
Het lied bevat vele vormen van herhaling, in het bijzonder uitbreidende herhaling, de verteltechniek waarbij een zin eerst herhaald wordt (vaak in de vorm van een vraag), voordat de volgende stap in het verhaal gezet wordt (bijvoorbeeld 4,3-4 en 5,1-2; 6,3-4 en 7,1-2).
Het voer een visscher visschen lijkt een liedje te zijn geweest dat vooral mondeling is overgeleverd. Dat wordt gesuggereerd door de spaarzame schriftelijke levenstekenen, die verspreid zijn in ruimte en tijd. De tekst is herdrukt in de Amoreuse Liedekens (na 1613), maar komt ook in enkele zeventiendeeeuwse Duitse bronnen voor. Daarnaast zijn er twee geestelijke contrafacten uit de Nederlanden bekend. Een daarvan, uit het Liedboek van Anna de Tenniers (Brabant?, begin zeventiende eeuw), ontleent initieel aan Het voer een visscher visschen maar heeft als wijsaanduiding het bekende Ic stont op hoogen bergen (dat is al 87). Op die melodie kon de tekst van al 71 dus worden gezongen. Men kan echter betwijfelen of Anna de Tenniers naar de oorspronkelijke melodie verwees. Bij haar wordt het laatste woord van het derde vers in elke strofe herhaald, bijvoorbeeld in de eerste twee strofen:
Het voeren vischers visschen
Sy en vonden niet te visschen, niet te vangen
En sagen heer Jesus aenschijn.
Den coopman hem verstonden
Des morgens al op dat lant
Het was heure heere meester Ja meester
Dit formele kenmerk wordt bij andere liederen op Ic stont op hoogen bergen nergens aangetroffen. In de Antwerpse versie van Het voer een visscher visschen staat die herhaling weliswaar niet aangegeven, maar wel in een sterk verwante Nederduitse versie van rond 1600. Kennelijk vraagt de melodie om een uitbreiding van het derde vers.