zevende strofe wenst hij dat de rollen omgekeerd zouden zijn, zodat zij eens zou kunnen doormaken wat hij nu voelt en in de laatste strofe betreurt hij zijn lot.
De inhoud van het lied is niet zonder meer een logisch geheel: vooral de informatie over de betrekkingen van de ikfiguur met leden van de andere sekse lijkt niet consistent. De oorzaak daarvan ligt in de ontstaansgeschiedenis van het lied, dat grotendeels is samengesteld uit reeds bestaande strofen. Het behoort tot een groep liederen die putten uit een tiental zwerfstrofen. Elk van de liederen heeft zijn eigen uitsnede en telt ook ‘eigen’, althans niet van elders bekende strofen. Een lied uit het Zutphens Liedboek uit 1537 (Datt was ain meysken fan twintich jaren) heeft bijvoorbeeld vier strofen gemeen met het onderhavige lied (al 69:3, 6, 7 en 8). En in een Westfaals lied van rond 1510 (Ich han eyn boelken uthvercoren) herkennen we de strofen 1, 3 en 5. Ook in het Antwerps Liedboek zelf komen liederen met dit zwerfmateriaal voor, maar die zijn wel veel coherenter dan al 69. De zevende en achtste strofe herkennen we in al 121 (aldaar strofe 5 en 3). De zevende strofe vinden we ook in al 156 (aldaar strofe 5). Twee verzen uit de zesde strofe vindt men in al 112:4,3-4.
Opmerkelijk is dat de beginregels van maar liefst vier van de acht strofen van al 69 bij andere zestiende-eeuwse liederen als wijsaanduiding worden genoemd: Het wayt een windeken coel uuten oosten (strofe 1), Ic was een clercxken ic lach ter scholen (strofe 3), Dit heffe ic op dit wil ic vaten (strofe 4) en Al op den hoeck van deser straten (strofe 6). Hiervan was Ic was een clercxken het meest populair: het wordt vaak aangehaald, een aantal malen met muziek, onder meer in de Souterliedekens en in Fruytiers' Ecclesiasticus. Op zichzelf is het niet ongebruikelijk dat een andere dan de eerste regel van de eerste strofe als wijsaanduiding voorkomt, maar vier verschillende wijsaanduidingen uit één lied is wel erg veel. Ook dit wijst op een samenstelling uit verschillende liederen of strofen.
Een verklaring van de bijzondere bouw is dat we met een zogenoemd registerlied te maken hebben - een lied dat meestal met speelse bedoelingen is samengesteld uit fragmenten van andere liederen (andere termen hiervoor zijn quodlibet, ensalata, potpourri en medley). In dit geval moet de aardigheid er dan in hebben bestaan strofen te verzamelen van liefdesliedjes die op dezelfde melodie konden worden gezongen en deze aaneen te rijgen tot een min of meer lopend verhaal. Als we ons dit als een soort gezelschapspel voorstellen, is het ook goed te begrijpen dat men op verschillende plaatsen en tijdstippen tot verschillende resultaten kwam, afhankelijk van de liedjes die men kende.
Het is overigens niet gezegd dat de samenstellende liederen of strofen in