al 68 komt ook in verscheidene zestiende-eeuwse Duitse bronnen voor. Daar is het steeds een jager die het meisje het hof maakt. Het meisje maakt de moeder per ongeluk wakker en zegt dat ze maar weer moet gaan slapen. Daarmee vergeleken lijkt de sleutelstrofe al 68,5 onlogisch: de dochter wekt haar moeder expres omdat ze hulp nodig heeft vanwege de dekens die haar ontvallen zijn. Een symbolische uitleg van het gedrag van de dochter ligt voor de hand: zij beseft wat ze gedaan heeft en zou graag haar verloren eer herstellen (en weer kind zijn), daarom vraagt ze de moeder bij haar te slapen. De moeder begrijpt echter dat de geschiedenis niet teruggedraaid kan worden (strofe 6). In Duitse muziekboeken uit dezelfde tijd zijn enkele melodieën bewaard voor teksten als Es wolt ein Jager jagen, maar dan gaat het steeds om liederen met een ander vervolg en ook met een andere vorm. Er zijn vooral in Duitsland heel wat verschillende liederen geweest van jagers die meisjes ontmoetten.
In de Nederlanden staat al 68 aanvankelijk op zichzelf. Ook als wijsaanduiding wordt het nergens genoemd. De vrij zeldzame strofevorm leidt echter naar een jagerslied met een andere verhaallijn: Het voer een ridder jagen / Jaghen aen dat wout (onder meer in de bundel van Anthonis Ghiselers, Vlaanderen of Brabant, 1517-1518). Hierin ontmoet de jager twee meisjes. Hij slaapt met een van hen maar ontmaagdt haar niet. Wellicht werden de twee liederen in de Nederlanden op dezelfde melodie gezongen. Die melodie is echter niet bekend.
Het onderhavige lied leefde in de mondelinge overlevering voort tot in de twintigste eeuw. In Duitsland is de man ook wel visser, schoenmaker of linnenwever, in Nederland is de jager favoriet. In latere versies worden de vader en moeder hier door krakende bedsteeplanken gewekt en ze vinden de twee arm in arm, zoo lief, en zoo zacht, en zoo warm. Soms eindigt het lied met een huwelijk, soms blijft het treurende meisje met een kind (of een tweeling) achter.
Literatuur: Kalff 1884, p. 438-439; Van Duyse 1903-1908, dl. 1, p. 859-861 en dl. 2, p. 1040-1041; Deutsche Volkslieder 1982, dl. 7, p. 221-226; Doornbosch 1987-1991, dl. 2, p. 211-219; Repertorium 2001, t2883; Joldersma en Van der Poel 2005.