Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar
(2004)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||
Dit lichtvoetige lied vertelt met smaak hoe een molenaarsknecht een meisje misleidt. Het is niet toevallig dat de bedrieger een molenaar(sknecht) is: ook elders komt de molenaar voor als een man van vele avontuurtjes (zie bijvoorbeeld al 15,21 en 178). De afsluitende moraal hoeft niet serieus opgevat te worden: meisjes worden niet gewaarschuwd om ervoor te waken dat zij verleid worden, maar slechts om niet te luisteren naar jonge molenaars.
Het lied heeft de stijlkenmerken die niet ongewoon zijn in mondeling overgeleverde liederen, bijvoorbeeld de herhaling van regels (3,3 en 4,3; 7,2 en 9,1; 11,3 en 15,3) en de losse rijmvorm (schema aab): naast eindrijm komt ook vol rijm voor (strofe 2: lief: lief, strofe 4: hant: hant) en er zijn ook onzuivere rijmen (onder meer strofe 7 blanck: rinck). Volgens het opschrift gaat het om een nyeu liedeken en daar hoeven we niet aan te twijfelen: de tekst bevat geen sporen van een langdurige mondelinge overlevering, zoals ontbrekende strofen of moeilijk begrijpelijke wendingen. Des te opmerkelijker is het dat dit lied nog tot in de twintigste eeuw gezongen werd in Nederland en Duitsland, en voornamelijk mondeling is overgeleverd. Een versie die de bekende veldwerker Ate Doornbosch in Groningen in 1968 op magneetband opnam, vertoont bijvoorbeeld talrijke hiaten in de verhaallijn, die we als typerend beschouwen voor de ballade. Zo wordt de eerste strofe weggelaten, zodat het lied meteen begint met de aanspraak van de jongeman:
Daar onder de groen dalen daar heb ik u zo lief
Daar onder de groen dalen, daar heb ik u zo lief
En mocht ik er een nachtje bij u slapen.
Met andere woorden: met al 62 lijken we een spiksplinternieuw verhalend lied voor ons te hebben, weliswaar gedicht in de traditionele balladestijl, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||
maar nog niet getekend door de mondelinge overlevering. Het lied werd nadien slechts sporadisch herdrukt of als wijsaanduiding aangehaald, maar kennelijk wel in een onafgebroken traditie gezongen. Een verklaring voor de late toepassing van de oude dichttrant levert wellicht de contrafactuur. De melodie is ongetwijfeld die van het in 1544 minstens een halve eeuw oude lied van Claes molenaer (al 15). Dat wordt gesuggereerd door de zeldzame strofevorm die ze gemeenschappelijk hebben, tezamen met de thematiek van de amoureuze, bedrieglijke molenaar. Kennelijk heeft het oude lied met zijn beknopte, archaïsche melodie een latere dichter tot een lied in vergelijkbare stijl geïnspireerd. Voor de melodie zie verder al 15. Literatuur: Kalff 1884, p. 308-309 en 410-414; Herchert 1996, p. 74-75; Winkelman 1998, p. 176-177; Garthoff-Zwaan 1986; Doornbosch 1987-1991, dl. 3, p. 106-115; Grijp 2000, p. 356-363; Repertorium 2001, t2908, m0466. |
|