|
waarop zijn dode lichaam gelegd zal worden nadat hij opgehangen is) |
|
ombehanghen: omhangen |
Wanneer de bende van Thijsken van den Schilde na een rooftocht terugkeert, ziet de geliefde van de hoofdman (dat vrouken van den Schilde) dat haar Thijsken ontbreekt (strofe 2-3). Zijn kompanen kunnen alleen maar melden dat hij te Delder gevangen zit, wachtend op zijn executie (strofe 4). Meteen zadelt ze een paard en rijdt zij naar de gevangenis, waar ze erin slaagt om Thijsken te spreken (strofe 5-7). Het gesprek ontaardt echter in geruzie. Zij verwijt hem dat hij, ondanks haar waarschuwingen, doorgegaan is met zijn roversleven (strofe 8); daarop repliceert hij dat dat geheel haar schuld is, omdat hij alleen op die manier haar pronkzucht kon bevredigen (strofe 9). Dat neemt ze niet: aanvankelijk was ze nog wel van plan geweest om hem vrij te kopen, maar nu vertikt ze dat, ondanks zijn smeekbeden (strofe 10-11) en met het nodige cynisme belooft ze hem het rad, waarop zijn lichaam gelegd zal worden, met rozen te zullen versieren (strofe 12). Compositorisch opvallend is dat het lied opent met de conclusie van het verhaal: het is overal vredig, want Thijsken van den Schilde zit gevangen (strofe 1). Wat daaraan voorafgegaan is, wordt vervolgens in strofe 2-12 verteld.
Het Antwerps Liedboek heeft de oudst bekende versie van het lied. De ballade bleef populair, ook na 1544: ze komt nog in een aantal latere liedbundels voor en de Amsterdamse dramaturg Samuel Coster (1579-1665) gebruikte dit lied nog in 1613 als bron voor zijn Spel van Tijsken vander Schilden. Op basis van deze latere versies en bewerkingen, die meestal Delden en niet Delder noemen als plaats waar Thijsken gevangen zit, mogen we het lied wellicht in de omgeving van dit Overijsselse stadje situeren. Ook Thijskens familienaam zelf zou daar wel eens op kunnen wijzen: ten zuidwesten van Delden ligt namelijk het stadje Goor, waar vroeger (en ook nu nog) de plaatsnaam het Schild voorkwam ter aanduiding van een plaats in het centrum. Lagen daar misschien Thijskens wortels? Dan zou de gebruikelijke verklaring van Thijskens familienaam als een aanduiding voor de ridderlijke herkomst van de drager ervan (van den schilde: ‘van adellijke geboorte’) foutief of te beperkt kunnen zijn. Interessant is ook dat bij Delden de havezate of ridderhofstede Twickel ligt, waar in elk geval in de zestiende eeuw een drost zetelde aan wie de hoge rechtsspraak over de streek opgedragen was, en waar verdachten werden opgesloten. Bovendien is in Overijssel hoogh huys een gangbare term voor een kasteel of edelmanswoning, zoals Twickel er een was. Hoewel dit laatste argument niet zo sterk is (hoog huis voor ‘burcht, slot’ komt wel vaker voor, onder meer op verschillende plaatsen in het Antwerps Liedboek zelf), is het toch niet uit te sluiten dat al 59