| |
54 Ghi sotten ende sottinnekens
De zanger waarschuwt mensen van allerlei slag die zich tot dwaasheden laten verleiden door de geur van een bloeiende bonenstruik.
1,2 |
also net: die zo keurig lijken |
1,4 |
Jullie horen het zo langzamerhand toch wel! |
1,5 |
En wat let je |
| |
| |
1,6 |
clappaerts ende clappeyen: kletskousen (mannen en vrouwen) |
1,7 |
haren clepel breyen: praatjes rondbazuinen |
1,8 |
En zo de domkoppen weten te beïnvloeden (die zich namelijk laten leiden door die praatjes) |
1,9 |
In alle plezier met ons de rondedans te doen? |
1,10 |
wacht u ghy: kijk uit |
1,11 |
Als de bonenstruiken bloeien |
1,12 |
Dan komen jullie er veel te dichtbij! |
2,1 |
Jullie ongeluksvogels |
2,2 |
Jullie besteden je tijd op de verkeerde manier |
2,3 |
Jullie hebben van de geur (van de bonenstruik) |
2,4 |
Al veel meer opgesnoven dan je beseft |
2,5 |
Een deel (van de bloeiende bonen) zit aan jullie vast geregen (?) |
2,6 |
Poverendijcke: (een gefingeerde naam van een armeluisplaats) |
2,8 |
bed noch tijcke: verenbed noch overtrek |
2,9 |
Jullie hebben nauwelijks je gelijken! |
3,2 |
met den koers beroct: met hun mooiste kleren aan |
3,3 |
Een bezoek aan het kapelletje afleggen (ironisch: in de kroeg op mannenjacht gaan (vgl. 3,5)) |
3,4 |
kermesse hot: kermis houdt |
3,5 |
En zo weten ze de zot te strikken! |
3,7 |
cijsken: sijsje |
3,8 |
rijsken: takje |
3,9 |
wijsken: liedje |
4,2 |
Zo dun als een vlo |
4,3-5 |
Ze stappen met z'n tweeën over een strootje (ze maken overal een probleem van) en stellen zich op die manier dwaas aan |
4,6 |
Als je naar haar sproetjes kijkt |
4,7 |
Persen ze hun lipjes samen |
4,8 |
Men ziet ze wikke (een soort peulvrucht) maaien |
4,9 |
Of ze verkopen hun trouw (eig. de voorwerpen die als onderpand dienen bij een trouwbelofte, zoals bijvoorbeeld een ring) |
4,10 |
hoe flau sidi: hoe slap zijn jullie |
5,1 |
polleken: vrijertje |
5,2 |
Zo fraai in zijn manier van doen |
5,3 |
een silver dolleken: een dolkje van zilver |
5,4 |
fraey van sne: mooi bewerkt |
5,5 |
En ook nog een bonten kraagje |
5,6 |
Dan trouwen ze met een licht vrouwtje |
5,7 |
Of een gebroken potje (een meisje dat haar eer verloren heeft) |
5,8 |
Ze treden zo graag aan in het rijtje (der gehuwden?) |
| |
| |
5,10 |
Tfy!: Ach! (uitroep van afkeuring) |
6,1 |
stijf in de kaken: met een grote mond |
6,2 |
Die erop los liegen |
6,3 |
Men moet hun beide oren lenen (met volle aandacht naar hen luisteren) |
6,4 |
Hun kaken zijn groot (ze hebben ontzettend veel te vertellen) |
6,5 |
Jullie zijn edele peulenschillen (jullie (praatjes) stellen niets voor)! |
6,6 |
Jullie trekken te hard het narrenschip voort! |
6,7 |
De zwetser is te lang van stof |
6,8 |
(Misschien is bedoeld: jullie blijven maar zitten kletsen zonder te bewegen, je voeten te gebruiken) |
6,9 |
Als de klepel heen en weer slingert (als de tong eenmaal goed op gang is) |
6,10 |
Wat weten ze dan een fraaie leugens op te dissen! |
7,1 |
Mannen met grijs haar |
7,3 |
Die met twee krukken lopen (hoort bij Mans (7,1)) |
7,5 |
haer leden: hun ledematen |
7,7 |
Jicht, dat is nu de kwaal! |
7,8 |
nose: neus |
|
leken: lekken |
7,9 |
die vrouwengebreken: de (seksuele) verlangens van vrouwen |
7,10 |
gepaien vri: voldoende bevredigen |
8,1 |
poppe: lichtzinnige oude vrouw |
8,2 |
Een oud gerimpeld wijf |
8,3 |
En die hun boezem nog wat proberen op te binden |
8,5 |
Kietel jezelf net zo lang tot je lacht (bedoeld is: maak jezelf wijs, dat je plezier hebt) |
8,6 |
toten: snoetjes |
8,7 |
ontschoten: teloor gegaan |
8,8 |
Jullie rimpels en jullie smoeltjes |
8,9 |
Jullie fronsen die zijn erin gegroefd (door de ouderdom) |
8,10 |
pittekens: oude besjes |
9,1 |
met grote hopen: groot in getal |
9,2 |
Verdwaasd van zinnelijkheid |
9,3 |
Weggelopen begijnen |
9,4 |
Begarden in het wit en zwart gekleed |
9,5 |
En overal klinkt geroddel |
9,6 |
Ze gaan in het koren tekeer |
9,9 |
Jij daar Jan de minderbroeder (franciscaan) |
9,10 |
(En jij) kwezeltje of wie dan ook |
10,1 |
weeuwen: weduwen |
| |
| |
10,5 |
Ga maar door met dat gekrakeel |
10,6 |
int prieel: in het lusthof |
10,7 |
Pas op voor al dat gespuis |
10,8-9 |
Aan jullie allemaal mankeert wat, althans aan de meesten |
De omvangrijke woordverklaringen wijzen er al op: veel in dit lied is voor ons, na meer dan vier eeuwen, niet meer precies te begrijpen. Maar de grote lijn is duidelijk: er worden allerlei groepen aangesproken die te dicht in de buurt van de bloeiende bonen gekomen zijn, waarvan de bedwelmende geur (liefdes)verdwazing opwekt. In een lange serie uitroepen worden allerhande mensen aangesproken: kletskousen, armelui, wellustige meisjes, protserige fatjes, kwebbelaars, oude mannen die het met een jonge vrouw houden en oude vrouwen die een jongeling proberen in te palmen, verschillende soorten geestelijken en weduwen die opnieuw willen trouwen. Voor hen allen geldt dat zij zich verkeerd gedragen in liefde en huwelijk. Er is wel een verband gelegd tussen dit type teksten en de charivari (ketelmuziek): gebruiken waarbij groepen jongeren de overtreders van de geschreven en ongeschreven regels van een gemeenschap bestraften, door hen publiekelijk te vernederen, onder het maken van veel lawaai.
Het lied is te verbinden met al 50 en 215. Alledrie bevatten ze een oproep aan verschillende soorten dwazen en in ieder lied wordt een bepaald motief gebruikt om de zotheid te symboliseren (respectievelijk meel, bonen en hazelaar). Mogelijk hebben deze teksten gefunctioneerd in de context van vastenavond. In dit lied lijkt de schuyte (6,6) te verwijzen naar een narrenschip, dat tijdens de carnavalsfeesten door de stad getrokken werd.
Ghi sotten ende sottinnekens lijkt vrij bekend geweest te zijn, gezien een aantal contrafacten of soortgelijke, gelijkvormige ‘zotte’ liederen (Sottekens keert u otnme; Wilt al ter Feeste comen, / Ghy Sotten en Sottinnen; het polyfone Verblijt u allen sotten ende sottinnen). Merkwaardig is dat die allemaal strofen hebben van acht regels, terwijl de versie uit het Antwerps Liedboek er twaalf heeft. Door middel van herhalingen is de tekst echter te passen op de melodie in Fruytiers' Ecclesiasticus (1565, nr. 52) met de wijsaanduiding Ghy sotten ende sottinnen. Wanneer men eenvoudigweg de laatste vier frasen herhaalt (zoals Van Duyse deed) botst het rijm in frase 8 ernstig met de muzikale intuïtie. De variant van Vellekoop - frase 8 zingen op de muziek van frase 7 - omzeilt dit probleem elegant en is hier daarom gevolgd.
Literatuur: Van Duyse 1903-1908, dl. 2, p. 1076-1081; Coupe 1967; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 39 en 163-167; Pleij 1983, p. 32-46 (in het bijzonder 43-44) en 163-186; Coigneau 1980-1983, dl. 2, p. 432 en 469-493; Nijsten 1994, p. 118-121; Repertorium 2001, t2301, m0265.
|
|