In deze liefdesklacht treurt de ikfiguur vanwege het gemis van zijn beminde. Anders dan in veel andere liefdesklachten is de scheiding niet te wijten aan haar ontrouw of onverschilligheid, maar aan een onverstandige actie die hijzelf als jonge, onervaren minnaar ondernomen heeft (2,3-7). Was hij te loslippig, te impulsief wellicht? Hij maakte in elk geval niet moedwillig een fout: this buyten minen schulden (4,5), mogelijk op te vatten als ‘ik kon er echt niets aan doen, het was sterker dan mezelf’. De scheiding wordt uitgewerkt in het beeld van een schip dat makkelijk van het anker losslaat en kan wegdrijven. Deze strofe is een zwerfstrofe die geheel of gedeeltelijk in andere liederen uit het Nederlandse en Duitse taalgebied is terug te vinden, en dat tot in de twintigste eeuw: blijkbaar sprak dit beeld aan. In de slotstrofe krijgen we de traditionele epiloog waarin de zanger op de voorgrond treedt.
Ghestadighe minne draghe ic altijt lijkt geen bekend lied te zijn geweest. We kennen het behalve uit het Antwerps Liedboek alleen uit de Amoreuse liedekens (na 1613) en als wijsaanduiding komt het niet voor. De strofevorm is niet erg stabiel, doordat de eerste rijmklank nu eens mannelijk, dan weer vrouwelijk is. Toch is er één bekend lied dat, als enige rond het midden van de zestiende eeuw, in beginsel dezelfde strofevorm heeft: Ick weet een molenarinne. Contrafacten hierop hebben doorgaans vrouwelijk beginrijm, maar de mannelijke variant vindt men in de Souterliedekens 1540b (psalm 24), met de wijsaanduiding Ick weet een molenarinne. De daarbij afgedrukte melodie is te herkennen in diverse polyfone zettingen van het molenarinne-lied, bijvoorbeeld in het handschrift van Lauweryn van Watervliet (circa 1505-1507). Hoewel er geen harde bewijzen zijn, is de melodie van Ick weet een molenarinne plausibel voor Ghestadighe minne. We hebben hier de versie uit de Souterliedekens gebruikt.
Literatuur: Bonda 1996, p. 290-292; Repertorium 2001, t2097, m0128.