|
te borghen plach: op krediet eten en drinken verschafte |
6,4 |
nu: (nl. nu hij geen cent meer bezit) |
7,1 |
motijf: doel |
7,2 |
balghe: maag, pens |
7,3 |
Wanneer ik de kans krijg om mij vol te stoppen |
7,4 |
Voor de deur staat geen galg! (waarschijnlijk wordt bedoeld: er is geen beletsel) |
8,4 |
Walem: (dorp in de buurt van Mechelen. Waarom de ikfiguur uitgerekend naar Walem gaat, is niet duidelijk) |
In dit lied beklaagt een ikfiguur zich: nu hij geen geld meer heeft, is zijn voormalige plezierige leventje voorbij. Er is een einde gekomen aan het eten en drinken en het plezier maken met de goey ghesellen en ook de waardin wil hem geen borg meer geven. Maar tegelijkertijd beseft hij dat hij beter had moeten luisteren naar het advies wat geld te sparen in plaats van alles te verbrassen. Daardoor is het lied eigenlijk een vermaning, passend bij een toentertijd gangbare opvatting: wie arm is, heeft dat meestal aan zichzelf en aan een onverantwoord uitgavenpatroon te danken.
Een charmant kenmerk van dit lied is het levendige taalgebruik met verschillende zestiende-eeuwse uitdrukkingen en zegswijzen: mijn buidel wil het niet gedogen, op de bierbank zitten, niet hebben doet veel sparen, boomkens moeten tellen, voor de deur staat geen galg, te Walem gaan drinken (waarbij het niet zeker is of de laatste twee inderdaad vaste uitdrukkingen zijn). In de vorm valt het tamelijk losse rijmschema op: vaak rijmen alleen vers 2 en 4, maar in de helft van de strofen (strofe 1-3 en 7) bovendien nog vers 1 en 3.
Gheldeloos, ghi doet mi pijn heeft een zekere bekendheid genoten: het wordt aangehaald in een tafelspel (1597) en er zijn enkele contrafacten op gedicht, waaronder een met initiële ontlening (Och weerelt loos ghy doet mij pijn, uit het handschrift van Jenneke Verelst). Er is geen eenstemmige melodie overgeleverd, maar wel twee meerstemmige zettingen van de tekst. Een daarvan is een vierstemmige compositie, waarvan de tenorpartij, gedateerd 1511, berust in de stadsbibliotheek van Doornik (Ms. 94). In tegenstelling tot de eveneens bewaard gebleven sopraan heeft de tenor een dusdanig liedachtig karakter dat we kunnen aannemen dat deze zonder noemenswaardige veranderingen uit het eenstemmige circuit is overgenomen. Dat wordt bevestigd doordat het melodische materiaal na de eerste strofe vrijwel onveranderd wordt herhaald, maar in een tweemaal zo snel ritme. Zo'n proportio is een typisch compositieprocédé voor de behandeling van een reeds eerder bestaande melodie (cantus firmus). De tenormelodie hebben we dan ook