4,1 |
wilt doch doen mijn avijs: doe toch wat ik je aanraad |
4,2 |
van goede rijc: rijk van bezit |
4,3 |
Een jonge kerel sla ik hoger aan |
4,5 |
Waarvoor kan jij nou ooit goed zijn |
4,6 |
swijn: onmatig zwijn |
5,3 |
luerefaes: praatjesmaker |
5,4 |
Ga een ander het hof maken, bij wie je wel troost vindt |
5,6 |
in zijn aenschijn: als ik bij hem ben |
De kordate jonge vrouw laat zich in dit lied niet om de tuin leiden door de flikflooierige, verbloemende taal van haar oude aanbidder: haar boelken moet jong zijn. De humor ligt deels in het burleske contrast tussen een (impotente) oude man en de seksuele behoeften van een jonge vrouw in de bloei van haar leven, maar meer nog in de contrasterende taalniveaus waarin de partners, ook in dit opzicht ongelijk, elkaar aanspreken. De oude man probeert met fraaie hoofse formuleringen het meisje voor zich te winnen (de eerste twee regels van elke strofe). Zij begrijpt heel goed dat het nooit wat zal worden en wijst hem af met korte, kernachtige gezegdes (b.v. 1,4 en 2,6).
Het thema van de ‘ongelijke liefde’ komt vaak voor in de literatuur en beeldende kunst van de latere Middeleeuwen: de verbintenis van een oudere man en een jong meisje (soms ook tussen een oudere vrouw en een jonge kerel) werd beschouwd als ongewenst èn bespottelijk. In het Antwerps Liedboek komt het thema ook in enkele andere liederen voor (al 26, 54, 85).
Een oude man sprack een meysken an heeft een bescheiden bekendheid genoten. Het werd eenmaal herdrukt (in de Amoreuse liedekens, na 1613) en er werden voor zover bekend twee contrafacten op gedicht: de lofzang van Zacharias uit de Souterliedekens en een vermaanlied van Coornhert. Daarnaast is er een meerstemmige versie bekend uit Egenolffs Lieder zu 3 und 4 Stimmen (1535) en het Kamper liedboek (1540). De melodie uit de Souterliedekens, die hier is gebruikt, vindt men nog herdrukt in de Gulden Jaers Feestdaghen van Stalpart van der Wiele (1635).
Literatuur: Van Duyse 1903-1908, dl. 2, p. 948-949; Coupe 1967; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 28 en 144-145; Dresen-Coenders 1977; Pleij 1983, p. 42-44 en 213; Dresen-Coenders 1986; Pleij 1988, p. 259-287; Nijsten 1994, p. 116-127; Komrij 1994, p. 514-516; Fritsch-Staar 1995, p. 82-90; Hemmes-Hoogstadt 2000; Repertorium 2001, t1699, m0194.