9,3 |
Ga waarheen je wilt |
9,4 |
moecht: wilt |
Het uitgangspunt van dit lied is de stereotiepe verhouding tussen een horige boer en zijn heer. Het betalen van de jaarlijkse pachtsom (vaak in natura, hier de lading hout) wordt gecombineerd met het brengen van een meihulde. Het type van de boer die enigszins onnozel lijkt, maar op slimme wijze de situatie naar zijn hand weet te zetten, komt vaker voor in de middeleeuwse literatuur en blijft ook daarna geliefd.
Door zijn slimheid slaagt de boer erin niet alleen het bed met zijn vrouwe te delen, maar bovendien zijn heer geheel op zijn hand te krijgen en een uitnodiging te bemachtigen om nog eens te komen. Van wie de uitnodiging komt, staat niet met zoveel woorden in de tekst, maar waarschijnlijk is het van de vrouw: zij is degene die de boer vergiffenis moet schenken en zij is van beide echtelieden de enige die de obscene betekenis van crom hout kent.
Een boerman hadde eenen dommen sin is al bekend uit het Rostocker liedboek (1478) en enkele andere Duitse en Nederduitse bronnen, maar het lied heeft vooral in de Nederlanden tot de verbeelding gesproken. In 1612 voerde de Amsterdamse rederijkerskamer In liefde bloeiende de Boereklucht van Teeuwis de Boer en met Juffer van Grevelinckhuysen van Samuel Coster op, die op het dan al oude lied gebaseerd is en waarin dit door straatjongens wordt aangeheven. Daarna werd het in verscheidene ‘oude’ Hollandse liedboeken herdrukt, zoals het Haerlemsch oudt liedt-boeck (circa 1630). Het bleef herdrukt worden in liedboeken en -blaadjes uit de achttiende en negentiende eeuw, en het kon in de twintigste eeuw nog uit de volksmond worden opgetekend op Terschelling en in het West-Friese Wognum. Daarnaast komt het thema van de slimme boer die na overspel zijn bezittingen terugkrijgt in allerlei variaties voor in andere liederen en in komische verhalen in verscheidene Europese landen.
In de zestiende eeuw diende Een boerman hadde eenen dommen sin als wijsaanduiding voor enkele geestelijke liederen, onder meer in de Souterliedekens en in het Devoot ende profitelijck boecxken, beide met melodie. Die van Souterliedeken 86 is hier gebruikt. Op dezelfde melodie is het lied van het Vriesken (al 92) gezongen, de man die zijn overspel met de dood moest bekopen.
Literatuur: Van Duyse 1903-1908, dl. 1, p. 212-216; Bax 1935-1936; Brednich 1968; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 24-25 en 151-152; Roth 1977, p. 43; Joldersma 1982, dl. 2, p. 71-72; Komrij 1994, p. 512-514; Herchert 1996, p. 95-96; Repertorium 2001, t1539, m0179; Houtsma 2002a; Winkelman 2003.