Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar
(2004)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De opening van dit lied (een Natureingang) zet de luisteraar makkelijk op het verkeerde been. Als het winterseizoen is aangebroken, is veelal de periode voor de liefde ook voorbij. Hier lijkt het een andere kant op te gaan: de lange winternachten kunnen immers juist goed gebruikt worden voor de liefde. Maar dan neemt het lied weer een wending: een jonge vrouw wil wel genieten, maar haar oudere echtgenoot is in bed niets waard. Het is een lied vol humor, burlesk door de tegenstelling tussen de impotente oude man en zijn levenslustige vrouw. Maar de humor is ook literair: tegenover de platte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitdrukkingen van de jonge vrouw (b.v. 2,2; 3,7; 4,7) staan de fraaie, vleiende woorden van de man (strofe 4). Dat zij tenslotte zelf fraaie taal en beelden gebruikt wanneer zij aan haar minnaar een prachtige liefdesbrief wil schrijven, werkt als een humoristisch contrast met haar gevatte spreuken als ze over haar man spreekt. Ook wordt er gespeeld met literaire conventies: aan het begin van het lied door het originele gebruik van de Natureingang en in de laatste strofe doordat zij haar beminde die liefste prince (5,3) noemt: een toespeling op de gebruikelijke opdracht aan de prince, de voorzitter van de rederijkerskamer. Het thema ‘ongelijke liefde’ is populair geweest in de late Middeleeuwen: zowel in de literatuur als in de beeldende kunst worden paren van ongelijke leeftijd bespot. Het Antwerps Liedboek bevat een aantal liederen met verschillende variaties op het thema. Ghelijc soeckt altijt zijn ghelijck (37:4,4) zegt het meisje dat niets moet hebben van haar oudere minnaar. Elders verlangt een meisje naar haar (eerder verafschuwde) oude echtgenoot terug, wanneer een jongere haar mishandelt (al 85). In een lied dat allerlei groepen mensen bespot, wordt de geilheid van een oude vrouw voor een jonge kerel (54:8) met agressieve ironie beschreven.
Den winter comt aen, den mey is uut moet een geliefd lied zijn geweest. Er is ruim een dozijn contrafacten van bekend, die in de wijsaanduiding meestal het refrein noemen: Ey out grisaert. Zo ook J. Fruytiers in zijn liedboek Ecclesiasticus (1565), waaraan de gebruikte melodie ontleend is (aldaar nr. 7). Op grond van wijsaanduidingen in het Aemstelredams amoureus lietboeck (1589) kan men veronderstellen dat ook al 111 en al 196 op dezelfde melodie zijn gezongen. De melodie ligt verder ten grondslag aan een meerstemmige bewerking door de componist Gheerkin de Hondt; hij zette alleen de tekst van de tweede strofe (aldaar: Het was mij wel te voor en gheseijt) op muziek. Literatuur: Van Duyse 1903-1908, dl. 2, p. 938-941; Coupe 1967; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 15 en 144-145; Dresen-Coenders 1977; Pleij 1983, p. 42-44 en 213; Dresen-Coenders 1986; Pleij 1988, p. 259-287; Nijsten 1994, p. 116-127; Komrij 1994, p. 787-789; Fritsch-Staar 1995, p. 82-86; Blockmans en Neijzen 1999; Repertorium 2001, t1207, m0388. |
|