5,5 |
stranck: wreed |
5,7 |
ter tijcke: in bed |
5,8 |
heymelijc rijcke: verborgen koninkrijk |
6,1 |
Princelijcke vroukens: Edele vrouwen (een variant op de opdracht aan de prince, de voorzitter van de rederijkerskamer) |
|
seer aerdich geplucht: alleraardigst bijeen |
6,2 |
ter bane: te voorschijn |
6,3 |
staen en quicken: staan te schitteren |
6,5 |
joct: maakt plezier |
6,7 |
Condy u: Kunt u zich |
Arghe winter, ghy zijt cout! en Den winter is een onweert gast klinkt het elders in het Antwerps Liedboek (al 10:1,1; 25:1,1). Het zijn liederen waarin de winter staat voor de tijd waarin de liefde voorbij is, een gebruikelijk motief in de middeleeuwse minnelyriek. Tegen die achtergrond moet ook Den mey moet wech na tsomers saysoen gezien worden. Het lied beschrijft het winterseizoen uitgebreid en maakt duidelijk dat de natuur niet meer, als in het warme seizoen, tot liefde inspireert: de bloemen zijn verdord, de vogels zwijgen, de velden zijn verlaten en de geliefden die naar buiten gaan, zullen slechts een verkoudheid oplopen. Maar halverwege, vanaf de vierde strofe, maakt het lied een verrassende omslag: juist in de winter kunnen verliefden zich uitstekend amuseren met een lekkere slok (ook 5,1-2 lijken over de positieve invloed van wijn te gaan, al is de betekenis van deze regels niet goed vast te stellen). Het lied sluit af met een oproep aan de dames om buiten plezier te komen maken onder de fonkelende sterrenhemel. Wie daar genoeg van heeft, kan zich altijd nog verwarmen in de armen van haar minnaar!
Den mey moet wech na tsomers saysoen is alleen bekend uit het Antwerps Liedboek. Gezien de strofevorm is het een contrafact van het beroemde lied Den lustelijcken mey is nu in den tijt (al 27), waarvan het inhoudelijk een omkering is doordat daarin niet de winter maar de mei centraal staat. Van de talrijke beschikbare muzieknotaties kozen we hier die van Souterliedeken 73, waarvan de formulering van de wijsaanduiding (Den Mey staet vrolijck in sinen tijd) ritmisch goed aansluit bij de onderhavige tekst. Voor andere versies van de melodie, zie al 27 en 105.
Literatuur: Adema 1987; Pleij 1988, p. 222-240; Repertorium 2001, t1069, m0122.