3,6 |
in zijn rechten: op zijn juiste plaats |
4,2 |
aen die steene: tot aan de molenstenen |
4,3 |
op dat cuypenboort: op de rand van de kuip (dat is in graanmolens een houten of metalen mantel om het loopwerk, die ervoor zorgt dat het graan en het meel niet tussen de molenstenen uitvallen) |
4,5 |
op den sack: op de meelzak |
4,6 |
op die lechte: op de licht (een toestel om de molenstenen wat op te lichten) |
Dit lied opent onschuldig met een Natureingang, waarin het zingen van de vogeltjes een contrast vormt met de behandeling die de ikfiguur krijgt van zijn lief: hij mag van haar niet meer naar de molen gaan om te dollen met zijn maatjes. Het woord molen is hier een sleutelwoord, omdat een molenaar in middeleeuwse verhalen en liederen vaak een erotische schuinsmarcheerder is. In dit lied staat de molen centraal als de plek waar gevreeën en lol gemaakt wordt. In de tweede strofe is een jonge vrouw aan het woord: ook zij bezoekt graag de molen, maar dat wordt haar nu verboden door dat oude wijf (2,3), waarmee zij waarschijnlijk op haar moeder doelt. Volgens de jonge vrouw is die echter alleen maar jaloers omdat voor haar de tijd van het hillenbillen voorbij is!
De derde strofe beschrijft met een molenmetafoor de geslachtsgemeenschap, waarbij de molen het mannelijk lid verbeeldt. De vierde strofe begint met de bekende formule Hi nam dat meysken bi der hant, die vaak gebruikt wordt om een beschrijving van de bijslaap in te leiden. Zo ook in dit lied: blijkens deze laatste strofe hebben de geliefden toch weer kans gezien om elkaar in de molen te ontmoeten om daar te stampen.
Het lied is mogelijk een dansliedje geweest. Dat is vooral af te leiden uit het refrein: met het herhalen van stamp is wellicht een (stampende of stotende) beweging gemaakt.
De eerste twee regels van strofe 2 zijn problematisch: in de druk zijn ze tot één regel samengevoegd, maar het rijmschema en het aantal lettergrepen van de overeenkomende regels in de andere strofen suggereren dat het lied ook hier twee korte regels had.
Die voghelkens in der wilder heyden is alleen bekend uit het Antwerps Liedboek. Van de melodie ontbreekt elk spoor.
Literatuur: Kalff 1884, p. 309 en 537-538; Komrij 1994, p. 785-787; Herchert 1996, p. 137-138; Repertorium 2001, t1168.