2,4 |
melden: aankondigen |
3,1-2 |
(De wachter richt zich tot de vrouw) |
3,1 |
rampsalich: ongelukkige |
3,2 |
Dan kost het de jongeling zijn leven! |
3,3 |
Ik geef mij (nl. door uw woorden) niet gewonnen (spreekwoordelijke uitdrukking, eig. Heeft u het schild, ik heb de speer, dus: ik blijf aanvallen) |
3,4 |
Ga gauw hiervandaan! |
4,1 |
ontspranck: schoot wakker |
5,1 |
vale: geelwitte |
5,2 |
De vrouw boog zich over de borstwering van de toren |
5,3 |
noortwaert: (men zou verwachten dat de zonsopkomst in het oosten te zien zou zijn. Bij de overgang van lente naar zomer staat de zon wel het meest noordelijk aan de hemel) |
6,2 |
weerpen: wierp hem |
|
gheender: gindse |
Dit dageraadslied bevat traditionele elementen: het moment van scheiding van de geliefden bij dageraad staat centraal, het geheel speelt zich af op een kasteel en het lied opent met de wachter die zingt om de nieuwe dag aan te kondigen (zie ook al 161). De vrouw probeert nog de wachter tot zwijgen te brengen door hem een gouden ring te beloven, maar dat helpt niet (ook in al 77 en 86 probeert de vrouw de wachter om te kopen). Tenslotte kijkt zij haar geliefde na terwijl hij van haar wegrijdt, en ze verzucht dat ze de sleutel van de dageraad zou willen hebben om die ver weg te werpen, zodat de dag voor altijd opgesloten zou blijven.
Hoewel Jan Roulans het lied nyeu noemde, doet de tekst vermoeden dat het tamelijk oud is: de uitbeelding van de situatie, bepaalde formules en het eenvoudige rijm, dat vaak niet meer dan assonerend is. Dit vermoeden wordt bevestigd door een geestelijk lied uit een Utrechts handschrift (1480-1500) dat als wijsaanduiding heeft Had ic den slotel vanden dach. ic worpse: dat is de aanhef van de zesde strofe van al 19. Nu is de sleutel van de dageraad een bekend beeld, dat in verschillende Europese literaturen is aangetroffen en dus zou het een zwerfstrofe kunnen zijn. Maar de strofevorm van het geestelijke lied lijkt zoveel op die van Den dach en wil niet verborghen zijn dat een reële verwijzing waarschijnlijk is. In een ander geval is deze minder vanzelfsprekend: de wijsaanduiding van een geestelijk afscheidslied van na 1525 luidt Had ic die slotel vanden daech Ic verpen soe ver aen ghene rijn, wat redelijk correspondeert met de zesde strofe, maar de strofevorm sluit minder goed aan.