Bij aanvang van het lied kon de middeleeuwse luisteraar zich al verheugen op wat zou komen: een lied over een molenaar zou zeker over vrolijke erotische avontuurtjes gaan, gezien de reputatie die bij dit beroep hoorde (zie bijvoorbeeld ook al 21, 62, 178). En zo'n lied is het inderdaad! Claes de molenaar, die een bedreiging vormt voor alle huwelijken in de stad, wordt door het gerecht (die heren, strofe 4 en 11) ter verantwoording geroepen, maar als hij zegt dat hij zijn kostbare kleren van een liefje gekregen heeft, kan er niets bewezen worden. De overheid is hem liever kwijt dan rijk en probeert hem met een afkoopsom te verbannen. Als Claes zich bij het vertrek laat ontvallen dat hij die nacht bij zijn lief zal slapen, is de maat vol: zijn tegenstanders, de kwaadsprekers, nemen hem gevangen. De veelzeggende regel Hoe weenden die vrouwen, hoe loegen de mans (10,2) drukt mooi uit hoe verschillend de vrouwen en mannen van de stad over hem denken... Ondanks zijn benarde situatie kan Claes het toch niet laten om de schout de waarheid over zijn dochters te vertellen, en zelfs als hij al op de ladder naar de strop staat, schept hij nog op over de kleine molenaartjes en molenaarsvriendinnen waar de stad vol van is. Zo legt hij uiteindelijk toch nog de zo gewenste bekentenis af.
De tekst van Claes molenaer en zijn minneken vindt men ook in de Amoreuse liedekens (na 1613). Er zijn enkele contrafacten bekend. Het oudste staat in een devoot liederenhandschrift van het einde van de vijftiende eeuw (en dus is het lied over Claes minstens zo oud); het werd herdrukt in enkele devote liedboeken, waaronder het Devoot ende profitelijck boecxken (1539, nr. 161). Daar vindt men de enige overgeleverde melodie. Een wereldlijk contrafact staat in het Antwerps Liedboek zelf, in een lied waarin een molenaarsknecht een belangrijke rol speelt (al 62).
Literatuur: Van Duyse 1903-1908, dl. 1, p. 871-873; Hellinga 1941, p. 11-12 en 88; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 9 en 137-138; Garthoff-Zwaan 1986; Repertorium 2001, t4056, m0466.