Deze opmars werd pas op 7 augustus 1479 tot staan gebracht in de slag bij Guinegate (in dit lied Blangijs). Die overwinning bezingt dit lied.
Politieke historieliederen zoals het liedeken van den slach van Blangijs zijn niet zomaar een weergave van de historische werkelijkheid, maar zijn ook altijd als propaganda bedoeld. De beschrijving van de gebeurtenissen is dan ook gekleurd. Zo wordt nergens gerept over het feit dat de Fransen de Vlamingen aanvankelijk op de vlucht joegen en het Vlaamse legerkamp bij Thérouanne plunderden. Dat de persoonlijke deelname van Maximiliaan vervolgens de kansen deed keren (strofe 4-5), is wel weer in overeenstemming met de historische werkelijkheid. Ook het getal van 10.000 gesneuvelde Fransen (5,6) is volgens historici een vrij juiste weergave van de feiten. De partijdigheid van de dichter blijkt duidelijk uit het feit dat hij wil laten zien dat God aan de kant van de Vlamingen staat: vlak voor het treffen bidt Maximiliaan nederig tot God (strofe 4); in de slotstrofe roept de auteur Maria en Christus aan en roept hij op om steeds tot God te bidden wanneer er strijd geleverd moet worden.
Centraal staat de Vlaamse Leeuw, ook Lupaert (2,1) genoemd, in de heraldiek een term voor de zogenaamde gaande leeuw, zoals die onder meer voorkomt in het Vlaamse wapen. Niet alleen wordt de Vlaamse Leeuw in het refrein van iedere strofe aangeroepen (vs. 9), maar vooral wordt het beeld van de vervaarlijke leeuw uitgebuit om de moed en vechtlust van het Vlaamse leger aanschouwelijk te maken (strofe 1,6-7, 2,1-5 en 3,5).
Strofe 4 telt een regel meer dan de andere; op basis van het rijmschema in de andere strofen is 4 of 5 de extra regel. Waarschijnlijk is vers 4 de vreemde eend in de bijt: ook zonder deze regel is de strofe inhoudelijk coherent. Het is echter niet uitgesloten dat deze regel opzettelijk is toegevoegd om de godsvrucht van Maximiliaan extra te accentueren.
Dit lied is alleen uit het Antwerps Liedboek bekend. Het heeft een unieke strofevorm, waaraan geen melodie te koppelen is.
Literatuur: Van de Graft 1904, p. 91-95; Prevenier en Blockmans 1983, p. 255, 382 en 389; Vellekoop 1985; Wiesflecker 1991, p. 48-50; Verbruggen 1993; Repertorium 2001, t0414.