Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar
(2004)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verlangen doet trueren (vgl. 1,8) is in de zestiende eeuw een vaker gebruikte zegswijze. Zingen werd beschouwd als medicijn tegen zulke ‘droefheid en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
melancholie’, zoals ook al op het titelblad van het Antwerps Liedboek te lezen staat. Vandaar dat de dichter een vrolick liet (1,7) aanheft, juist omdat hij door de liefde gekweld wordt. Deze liefdesklacht bevat traditionele elementen: de niet (langer) beantwoorde liefde die psychische en fysieke problemen veroorzaakt, het hunkeren naar tenminste een blijk van liefde van de aanbedene waardoor de problemen verholpen zouden worden, en vooral, de activiteiten van de nijders, de jaloerse kwaadsprekers die er genoegen in scheppen om het geheime en intieme van iemands liefdesrelatie openbaar te maken en de geliefden met lasterpraatjes te bezoedelen. De dichter begint zijn slotstrofe met stereotiepe rederijkersformules. Achter de verwijzing naar zijn geringe talent (7,2) schuilt echter wel degelijk een zelfbewust dichter. Het lied bevat een dubbel rijmschema: strofe 1, 2, 4 en 6 hebben drie rijmklanken (schema ababbcbc), strofe 3, 5 en 7 hebben er vier (schema ababcdcd). Daarbij valt op dat de individuele jammerklachten van de ik uitsluitend voorkomen in de strofen met drie rijmklanken, terwijl in de strofen met vier rijmklanken algemenere uitspraken gedaan worden over de liefdesproblematiek en de nijders, of wensen geuit worden aan lotgenoten. In de slotstrofe pakt de dichter nog even extra uit met binnenrijm in de regels 1, 3, 5 en 7.
Alle mijn gepeys doet mi so wee is een populair lied geweest. De tekst komt behalve in het Antwerps Liedboek ook voor in een Nederrijns handschrift van 1568 en in het Aemstelredams amoreus lietboeck (1589). Er zijn meer dan twintig contrafacten van bekend, tot het einde van de zestiende eeuw. De oudste vermelding is van 1535; als de overlevering niet bedriegt, was het in 1544 dus inderdaad nog een tamelijk nyeu liedeken. Tussen de contrafacten zijn er nogal wat met initiële ontlening (dat is met een gelijkluidende eerste regel). Dat geldt zowel voor een lied uit het (katholieke) Devoot ende profitelijck boecxken (1539) als voor een 33 strofen tellend (protestants) schriftuurlijk lied, en ook voor wereldlijke navolgingen door Hendrick Aerts van Boxtel (1596) en door een Amsterdamse matroos die voor een half jaar afscheid neemt van zijn liefje (Handschrift Antonis van Butevest, na 1594). Er zijn ook meerstemmige zettingen bekend, zowel uit Duitse (Egenolff 1535, Rhaw 1542) als Nederlandse drukken (Jan Petersz' Kamper liedboek, 1540 en Jacob Baethens Niewe Duytsche Liedekens, 1554). De gebruikte melodie is die van Souterliedeken 16. Literatuur: Van Duyse 1903-1908, dl. 1, p. 406-409; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 4-5 en 131-132; Pleij 1985; Komrij 1994, p. 778-781; Hemmes-Hoogstadt 2000; Repertorium 2001, t0234, m0032. |
|