74 Verlangen, ghi doet mijnder herte pijn
AL CLVII
Lit.: FvD I, p. 397.
Bron: DEPB CXXXV (Sch., p. 166). Dit is die wise alst beghint.
Ver-lan- gen/ ver-lan-gen doet mijn-re her - ten pi - ne
Tot dat ick co- me al in die hooch-ste vruecht
Ic en we- te gheen be- ter geen be- ter me- de - cijn
Dan al - tijt te den-cken/ te den-cken op die duecht
Ay - la - cy / ay - la - cy / ay - la - cy / ay mijn
Sal ick noch lan - ghe van God ghe- scey- den sijn.
De tekstherhalingen in de 1e en 3e regel van DEPB zijn in de reconstructie niet nagevolgd; omgekeerd past het woord ‘boelken’ in de regels 2 en 5 van AL niet in deze melodische overlevering.
Voor een meerstemmige zetting vgl. Lenaerts, p. 91.