69 Rijck God, hoe mach dat wesen
AL CXLI
Lit.: FvD I, p. 287; MM, p. 105.
Bronnen:
Sl 148 Nae die wise Rijck God hoe mach dit wesen/dat ick so truerich bin
Wilt lo - uen God den Hee - - re Al
wt zijn he - me - len claer
Loeft hem/ en gheeft hem ee - - re Hier
bo - uen ghi he-melsce schaer
wt- uer- co - ren En al zijn crach - ten wijt Sijn
lof bringt toch te vo - ren Loeft hem met groot io - lijt.
Eccl., p. 170. Het XC. Liedeken wt den selfden capittel op de wijse, Rijck Godt hoe mach dit wesen. noteert een kwart hoger (met bes); overigens geen afwijkingen.
AL CXXXI (‘O lacen hoe macht wesen’) bediende zich mogelijk van dezelfde melodie.