43 In mijnen sin hadde ick vercoren
AL LXXXVIII
Lit.: FvD I, p. 457.
Bron: DEPB LXXX (Sch., p. 105). Dits de wise alsoot beghint
In mi - nen sin had ic ver - co - ren Een su - uer
maecht na mijn be - ha - gen Scoon-der vrou-we en is
nye ghe - bo - ren Haer wil ick die - nen al - le mijn
da - gen Daer om en wil ick niet ver-sa-gen Ick
ghe-ue haer op siel/ lijf/ en - de goet Mocht ic noch
troost van haer be - ia - - - ghen So waer ic
vro daer ick nu true - ren moet.
Naar analogie van dit contrafact is in de tweede regel van het lied uit AL onder de muziek ‘suyver’ ingelast. Naar analogie van de bipuncta op ‘vercoren’ en ‘gheboren’ zijn ook de puncta op de beklemtoonde lettergrepen van de rijmwoorden ‘daghen’, ‘behaghen’ en ‘waghen’ verlengd.
Voor een meerstemmige zetting vgl. Lenaerts, p. 65.