33 Het viel een coelen douwe
AL LXXII
Lit.: FvD I, p. 321.
Bron: DEPB XIV (Sch., p. 34). Dit is de wise Het viel eenen coelen dauwe/
Het viel eens he-mels dou- - -we Al in een
maechde-kijn. Ten was nye be - ter vrou - - we Dat
de - de een kin - de - kijn Dat van haer wert ghe - bo - ren
En - de si bleef ma - ghet fijn. O ma - ghet wt - uer -
co - - - ren Lof moet v al - toos sijn
DEPB voegt toe: ‘ende gaet oock op die wise van Paep heer aert. oft op die wise vanden lodderliken pape.’ Bij uitzondering heeft de vorm
in dit lied niet slechts de functie van slotnoot, maar klaarblijkelijk van een plica.
Hs Berlijn MG 8o 185 (Deventer, 15e eeuw), pag. 29 geeft als stemopgave van ‘God gruet v Conyngynne’: dit is die wyse ‘dat viel een coelen douwe tot enen // vensteren in nae eenre’; voor de hier volgens DEPB gegeven vergeestelijking ‘Het fel en hemels douwe’ verwijst dit hs, p. 312, intussen weer naar zijn eigen contrafact ‘heer god wie sal ic claghen’, vgl. ons lied nr. 70.
FvD transponeert het lied een kwint, maar verzuimt, de (oorspr.) b te verhogen tot fis.