waarop geen overheid - of ze nu het oude of het nieuwe geloof was toegedaan - het had begrepen. Nog minder kan haar de onverholen en ongezouten kritiek hebben aangestaan die op alle mogelijke misstanden werd geuit. Ook zonder de puriteinse reactie, die voor de deur stond, waren bundels als deze gedoemd om op de index - de lijst van officieel verboden boeken - geplaatst te worden: zoals met het Schoon Liedekens-Boeck in 1546 dan ook geschiedde. De 16e eeuw heeft liederenstormen en boekenstormen te verduren gehad, zo goed als beeldenstormen. Er moeten liedboeken bestaan hebben die uitgeroeid werden tot op het laatste exemplaar, en waarvan we zelfs de titels niet meer weten: al te vaak ontmoeten we zinspelingen op liederen die niet meer te achterhalen zijn.
De Antwerpse liederen - 221 in getal, of eigenlijk 217, want 4 staan er dubbel in - waren bedoeld om te worden gezongen, maar de melodieën heeft het Liedekens-Boeck niet opgenomen. Daar was geen plaats voor, en waarschijnlijk geen geld. Er was vraag naar zoveel mogelijk teksten in zo klein mogelijk formaat - de marges zijn smal, de versregels lopen dikwijls als proza achter elkaar door -, bestemd voor huis, straat of kroeg, gemakkelijk te vervoeren (en te verbergen!), en onmisbaar bij het zingen, vooral van verhalende liederen met 15 of 20 strofen. Wat de melodieën betreft: die kende men toch wel; en men blééf ze kennen, ook toen de nieuwe tijd het tekstboekje had uitgebannen. Dat leren ons de stichtelijke liederen, waarvoor in de Nederlanden door toedoen van de Moderne Devotie een belangstelling bestond die tijdens reformatie en contrareformatie nog zou groeien. Om hun produkten ingang te doen vinden pasten de vrome dichters hun woorden aan bij de melodieën van bekende, wereldlijke, niet zelden hoogst onwelvoegelijke liedjes. Meestal volstonden ze met boven hun tekst te zetten: Na de wise van..., of: Stemme ..., en daarachter de eerste woorden van het bedoelde profane lied. Maar sommigen hebben die ‘wise’ niet enkel vermeld, ze schreven haar bovendien in noten uit. Zo zijn dan, bijvoorbeeld, de noten van het beroemde ‘Ic seg adieu’ bewaard met de zwartgallige tekst: ‘O doot o doot’, en ‘Ic hadde een gestadich minneken’ met de woorden: ‘Gods glorie ende heerlijkheid’. Dit soort nieuwe teksten op bestaande wijzen noemt men contrafacten. Zulke contrafacten, gecombineerd met de teksten van het Antwerps Liedboek, maken het ons dus mogelijk, een schat aan oude, wereldlijke volksliederen te reconstrueren.
Zo brengt deze bundel bijna 90 op die wijze gereconstrueerde, Antwerpse liederen. Het hadden er meer kunnen zijn, want veel liederen werden gezongen op éénzelfde melodie, en bovendien duiken er, tot diep in de 18e eeuw, nog nieuwe melodieën op bij sommige ‘Antwerpse’ teksten, die blijkbaar steeds nog onder het Vlaamse en Nederlandse volk voortleefden (een bizonder taaie ballade is bijv. ‘Ic stont op hoogen bergen’). Zulke late melodieën hebben we niet opgenomen, omdat we een zo trouw mogelijk beeld wilden geven van wat er in de tijd van het liedboek zelf is gezongen. Als uiterste grens hielden we één eeuw na 1544 aan, maar tenminste 80 melodieën stammen uit de 16e eeuw zelf.
Een zo trouw mogelijk beeld: dat houdt, onder meer, in, dat de melodieën geen maatstrepen hebben. De tijd van ‘maten’ in de moderne zin was nog niet aangebroken. De melodieën zijn weliswaar - wanneer niet anders staat aangegeven - in een tweedelige maatsoort gedacht, maar de accenten zijn