Woord vooraf
Deze uitgave dankt zijn ontstaan aan een werkgroep van candidaten in de muziekwetenschap aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, die zich bezighield met de éénstemmige Souterliedekens van 1540. Tijdens deze bestudering, die met name ten aanzien van de ritmische interpretatie der Souterliedekens buitengewoon vruchtbaar was, kwamen drie aspecten naar voren: dat men, bij de identificatie van de wereldlijke liederen, waaraan de Souterliedekens hun melodieën ontleenden, het meeste houvast had aan die teksten, die voorkomen in het zg. ‘Antwerps Liedboek’ van 1544; dat de bestaande uitgaven van deze liederen, voor zover ze van melodieën voorzien zijn, verouderd, moeilijk bereikbaar en voor de praktijk onbruikbaar waren; en dat de melodieen te mooi waren om ze onbekend of onjuist bekend (in een foutieve versie) te laten.
Met die gegevens zijn de twee leiders van de groep aan het werk gegaan. Zoals we nog zien zullen, geeft het Antwerps Liedboek wel teksten, maar geen melodieën; geestelijke liedbundels als de Souterliedekens daarentegen, geven vaak wel melodieën, en vermelden aan welk wereldlijk lied iedere melodie ontleend is, maar brengen daarvoor zelf een geestelijke tekst in de plaats. Van 55 Souterliedekens werden de wereldlijke originelen in het Antwerps Liedboek teruggevonden; nog eens 32 melodieën bij ‘Antwerpse’ teksten werden uit andere bronnen geput. De Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis was bereid, een uitgave voor haar rekening te nemen die afweek van haar gewone publicaties: een werk in twee delen, waarvan het eerste, op de praktijk gericht, alleen de teksten en melodieën van de Antwerpse liederen zou bevatten, terwijl in het tweede deel het wetenschappelijk apparaat zou worden opgenomen. Intussen was allang gebleken dat ook in dit geval de uitgave van een liedboek geen aangelegenheid van alleen-maar musicologen of alleenmaar filologen kan zijn, en dat juist bij het ‘Antwerps Liedboek’ de tekstverklaring aanzienlijke problemen oplevert. De musicologen Vellekoop en Wagenaar prijzen zich bizonder gelukkig dat ze hun team hebben kunnen uitbreiden met de neerlandici prof. dr. W.P. Gerritsen en drs. A.C. Hemmes-Hoogstadt, op wie zij een beroep hadden gedaan zonder te vermoeden hoeveel werk ze daarmee op de toch al overbelaste schouders van hun collega's laadden! Hun aantekeningen bij ieder lied zijn te vinden in deel II vanaf p. 129; het tweede deel bevat tevens een literair-historische inleiding van Gerritsens hand. Met hun vieren hopen de uitgevers nu, een publicatie verzorgd te hebben die zowel praktisch bruikbaar als wetenschappelijk verantwoord is, en zodoende op belangstelling mag rekenen, zowel binnen als buiten de vakkringen.