Amsterdams minne-beekje. Deel 2(1637)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Sonnet aen Momum. EY siet hoe Momus grijnst, van haet en nijt geswollen, Met sijn vergifte tongh hy dese blad'ren leest, Hy sietse deur en deur, en schijnt geheel bedeest, Mits hy geen fauten vint, dus raeckt sijn breyn aen't hollen, Hy sift een yeder woort en wroet gelijck de Mollen, Wel Momo hoe wat ist, my dunckt ghy geeft de geest, Siet noch eens om end' om, hier hebt ghy niet geweest Met u nauw-siende oogh, Ja 'k hoor u vast al lollen Betweter, schimp-sieck-aes, bemoey-al, hels gebroedt, Ghy vint een kleyn abuys, nu sijt ghy heel verwoet, En 't schijnt u naer gesicht vry dapper te verlichten, Holkaeckte Plutoos kindt, wat raeckt u onsen sanck? Verbetert eerst ons rijm, en geefts' een bet'ren klanck, Of anders blijft u tongh geboeyt aen ons gedichten. E. Donselaer, Een doet my hoopen. Vorige Volgende