Amsterdams minne-beekje. Deel 1
(1637)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– AuteursrechtvrijStemme: Droeve Princesse van, &c.
O Pronck der Vrouwe die ick beminne,
Met ziel en hert, en myn gemoed,
| |
[pagina 172]
| |
Mocht ghy aenschouwen, hoe dat ick inne
Mijn liefd en smart nu sollen moet,
Om dat mijn min niet eerder is te vrede,
Voor ick met gebede voor u nederkniel,
Om u Goddin met mijn droevige rede
Op t'offeren hede mijn verslaghe ziel,
Die nu vast haeckt om in u schoot te zijn,
Want by u soeckt verlichtingh van de pijn.
2 Wilt dan aenvate mijn offerhande,
Schoone Goddin, die ick u doe
Wilt my met hate // noch breeckt liefs bande,
Mijn trouwe min neemt doch int goe,
Want ghy wel siet ick bidde om meedooghe,
Wilt u lieve ooghe nu eens op my slaen,
Soo sal 't verdriet, dat ick heb moeten doogen,
Haest zijn wegh gevlogen en geheel gedaen,
En oock mijn smart een weynigh zijn versacht,
Alst u belieft te stillen wat mijn klacht.
3 Want ghy alleene // hebt macht te helpen
Mijn droeve geest met een soet woort,
Mijn bitter weene // kond ghy oock stelpen,
| |
[pagina 173]
| |
De wond geneest soo gh' my verhoort,
Hierom o vrouw, ey wilt my doch ontfermen,
Soo u droevigh kermen en eenighsins beroert
En dat de rouw u beweeght tot erbarmen,
Soo sult ghy beschermen dat niet wort ontvoert,
Vyt mijn lichaem, mijn zieltje, snel en vluch,
Ick weet het u dan danck, als ghy het thoont te rugh.
Rede doet leve. |
|