Amsterdams minne-beekje. Deel 1
(1637)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– AuteursrechtvrijOp de wyse: Hemelsche Venus, &c.
SIellwaerde Engel, en Harderinne,
Hoe langh sal noch de Wreetheyt straf
| |
[pagina 83]
| |
Heerschappy voeren ovre uw' sinnen
En u gramschap mijn min slaen af.
Hoe langh sal't zijn dat ghy de droeve suchten,
Die myn borst ontvluchten, sult jagen van u verdt,
En dat mijn pijn mijn hope en mijn deuchten
Noch sullen tot genuchten verstrecken van u hert.
Hoe langh mijn schoon sal u verwoeden borst
Noch in mijn bracke traen lesschen haer dorst?
2 Door kies aenschouwen van uwe oogen.
Die schichten zijn van soete min,
Heb ick de liefde int hart getogen,
Soo dat ick nu mijn selver vin
Soo haest verstrickt, aen u soo gebonden,
Dat ick 't geene stonden van liefde wijcken sal,
Spijt wie 't benijt, ick trouw sal zijn bevonden,
En uw lof verkonden soo langh in 's werelts Bal,
Mijn laffe ziel versellen sal het lijf,
Ick uwe slaef en will'ge dienaer blijf.
3 Schoonste derhalven, soo het medoogen
Pyt plaets heeft in u hert ghehadt,
Wilt door mijn beden en klacht zijn bewogen
| |
[pagina 84]
| |
En door mijn bigg'lend ooghens nat,
Laet myne klacht en bracke tranens regen,
V stale hert bewegen tot gunste en medoogh,
Soo sal mijn kracht die my nu is ontsegen,
Haer eerste stant verkregen van u lof doen boogh.
En uwen naem verheffen tot de lucht,
Om dat ghy my verlost uyt mijn gesucht
Hope is lydens'troost. |
|