Amsterdams minne-beekje. Deel 1(1637)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Rijm-Brief. Afgevaerdight aenden Eerentfeste Bruydegom Monsieur Ten Hage. Met dit navolgende Bruylofts-Liedt: INt kort, en sonder meer, vrundschap quam lust bekoore, Vrundschap gaf aen de lust vrunds prickel, vrundschaps spore, En dreef mijn Geest op hol, die vluchtigh, in haer een Vytholden dese loop, met driften van mijn pen, Genoten gunst, mijn Heer // aen Vrundschaps reecx ghebonden) Mijn uyt u heus gemoet gulhertigh toegesonden Dringht uyt het diepste hol mijns herts genegentheyt, Vruntschaps vergeldingh, daer de ziel danck hebt me zeyt. V gunsten die wel eer uyt vruntschap my gheschiede, Naer vruntschap wetten, my tot danckbaerheyt gebiede Danckoffer offer ick u heusheyt (my betoont) Wat my de macht belet, wert met het hert geloont: Soo veel de macht vermocht kost vruntschap lust of prange, Ja, wil die wilden meer, als 't geesjen had ontfange [pagina 23] [p. 23] Dus valt mijn danckbaerheyt u heusheyt wat te gro Versoeck ick van mijn Vrunt, oogh-luykingh op dit stof, 'k Vereer u Bruylofts dagh met slechte rymerije, Oogh op het hert (mijn Heer) en stel het werck ter zye Ick bid, sie niet te nau, het alderslechtst valt goet, Als vrundschap yets tot loon met goeder herten doet: Vrundschap hield my verplicht dit rijm aen u te schryve, Vaerd wel, mijn Vrunt, u Vrund en dienaer wil ick blyve V, E, D, I, Krul, KRVL Vorige Volgende