Amsterdamsche Vreughde-stroom (Eerste deel)
(1655)–Anoniem Amsterdamsche Vreughde-Stroom, De– AuteursrechtvrijStem: De darde Carileen.
WAerom benje spraeckeloos,
Spiegel klare, water-are, sonder kroos?
Seght my eens of Cloris hert,
Inder daedt, tot mijn min gedreven wert?
| |
[pagina 48]
| |
Hy heeft vast geopenbaert,
Aen de kant van sijn Boesem, dicht beswaert,
Soete stroom vertelt, of sijn hert even is gestelt,
Als sijn tongh, dickwils songh, en sijn reden heeft gemelt?
2 Maer ick vrees dat veynsery
My in d’ oogen, heeft bedrogen, en dat hy
Dubbelhartigh my bemindt,
Nu hy meer soetigheen by and’re vint:
Maer wanneer ick by my self,
Onder schaduw van digtigheyt op delf
Hoe hy vol gevley, als de Son vlucht van de Wey,
Vyt het dal, nae de stal, my quam bieden sijn gheley.
3 Als hy met een Roose-krans,
Vol Laurieren, my quam cieren, aen den Dans,
En het aenghenaemste kruyt,
Voor de tijdt rijp geworden, pickten uyt,
En om mijn wellust te voen,
Daer ick lagh, met mijn Schaepjes in het groen,
Sachtelijck gherust, Hemel segt, was het niet een lust?
Van mijn Lief, als een Dief, onversienst te zijn ghekust.
| |
[pagina 49]
| |
4 Als ick al de Vrijery
Overlegge, moet ick segge, dat hy my
In sijn hert geschreven heeft,
En op hoop van mijn wederminne leeft,
Hemel die het al doorsiet,
Seg my eens, of hy my mint, of meent my niet?
Soo hy liefde draeght, en een ziel die na trouwen graeght,
Ghy alleen, zijt die gheen, die my eeuwighlijck behaeght.
|
|