Amsterdamsche Vreughde-stroom (Tweede deel)
(1655)–Anoniem Amsterdamsche Vreughde-Stroom, De– AuteursrechtvrijToon: Haarlemse droge harten. &c.
ZYn ’t ogen? dat geloof ick niet,
Maer fackels glori-rijck;
Cithere strijck uw’ hoog-gebied,
Voor haar victorie wijck;
Sy beid’ uw’ ogen doven uyt;
Vw’ Soon is een verschove guyt;
Nu ick haar ben ten roof, en buyt,
Die geen Godinnen vliedt.
| |
[pagina 211]
| |
2 Geen fackels; neen, maar starren wel,
Vol goddelijck gestraal,
De welcke my verwarren fel,
En buygen t’ enemaal;
Geen starren, maar twee Sonnen zijn
Haer ogen, die verwonnen mijn
En lang voor geen vergonnen schijn
Van liefde tot mijn quaal.
3 Geen Sonnen; neen, den Hemel heeft
Slegs een aan ’t blaau gewelf,
Nooit meerder Sonnen d’Hemel geeft,
Al waren ’t Iunos self,
Soo zijnse dan onsprekelijck,
En nooit te noemen degelijck,
Tirsinne, die, so herelijck,
Ick in mijn sinnen delf.
4 Geen hair, maar ebbe-bogen twee
Verstrecken tot een pronck
| |
[pagina 212]
| |
Die starren, Sonnen, ogen meê;
O glans! ô lief gelonck!
O sonnen! wilt mijn starren zijn;
O starren! wilt verwarren mijn,
Van varre, Nimf, benarr, en heyn,
Uw’slaaf, met vonck op vonck.
5 Dan zal het Rijm, in overvloed,
U setten, hoog ten toon,
Soo schoon gelijck het lover doet
Aan’s Bruyds geboge kroon;
Wel aan Godin, die vryers bindt,
Soo ghy te veel geen vleyers mint,
En nimmer slechte stryers vindt,
Schaf trouwe minnaars loon.
|
|