Amsterdamsche Vreughde-stroom (Tweede deel)
(1655)–Anoniem Amsterdamsche Vreughde-Stroom, De– AuteursrechtvrijToon: O! Karsnacht schoonder, &c.BEdroefde, waert ghy noyt gebooren,
Soo en sou niemandt het dan hooren,
Dat Lucretia is onteert,
Ghy weet het, ô! Godin Diane,
‘k Behoef het u niet te vermane,
Hoe seer dat ick my heb geweert.
| |
[pagina 188]
| |
2 De Princes die haer oock soo weerde,
Waerom Teris haer ramp vermeerde,
Die haer de schoone tongh ontnam,
Evenwel heeft sy wraeck verkregen,
Maer, o Goon! ’t is beter geswegen,
Tot wat een end dat het noch quam
3 En Daphne ginck voor Phoebus vluchten,
Diana hoorden al haer suchten,
En herschiep haer tot een boom
Van schoone groene lauwerieren,
Waer ick maer een der wilde dieren,
Of een koele water-stroom.
4 Soo sou ick my noch luckigh noemen,
Maer Tarequijn en wilt niet roemen,
Dat ghy nu hebt de wil van mijn:
Ick bid het u, ay! kuysch Godinne,
Schiet my maer met een schicht hier binne,
Want ick vrees nu niet voor de pijn.
| |
[pagina 189]
| |
5 Ay! wilt mijn mijn hart ten eersten treffen ,
En oock mijn Zieltje opwaerts heffen,
Dat het mach rusten, by de Goon,
Al by mijn vader en mijn moeder,
Mijn Suster en mijn lieve broeder,
Ick bid, ey steltse my ten toon.
Als Diana niet en quam,
Heeft sy haer strackx gewroocken,
Een stelettje sy voort nam,
En heeft haer hart doorstoocken.
’t Bloedigh stael gaf sy een kus,
En ’t laatste van haar woorden
Was: wee, wraak Terquinius,
Ghy doet mijn ziel vermoorden.
J. v. Dalen.
|
|