Amsterdamsche Vreughde-stroom (Tweede deel)
(1655)–Anoniem Amsterdamsche Vreughde-Stroom, De– AuteursrechtvrijStemme: Wanneer my d’ eerste lust began.
AL neurende ging Chelimor
Verheught met soet gesnor,
Nae dat hy Theodor
En ’t zelschap had begeven,
Ia hy scheen d’ alderblijste mensch,
Aan zijn treen en geneughlijck leven,
Of hy ’t all’, of hy ’t all’, hy ’t all’
Had nae zijn wensch.
2 Maer dese soete vrolijckheydt
Was haest ter neer geleydt,
En in zijn hart bereydt
Veel droefheydt; want, Clarinde,
| |
[pagina 185]
| |
Zijn Vriendin, die hy dacht alleen,
Na zijn zin, by de Beeck te vinde,
Quam hem in ‘t, quam hem in ‘t, hem in ‘t
Gemoedt getreen.
3 Verselt met Thirsis en Garint,
En de Harder Hyacint,
Die Cloris lieve kindt
Soo zoet aan d’ oore lelde.
Chelimor door dit lief beschik,
En gepor, waer in hy hem quelde,
Kreeg in ’t hart, kreeg in ’t hart, in ’t hart
Te grooten schrik.
4 Doch hoe zeer dat hy was belaan,
Clarinde bleef niet staen,
Noch keek hem niet eens aen,
Dan Leonoor, haar Suster,
Die daar by was, sach naar hem om:
Dies wert hy noch veel ongeruster,
| |
[pagina 186]
| |
En stond heel, en stond heel, stond heel,
Bedeest en stom.
5 Maar doen hy tot zijn zellif quam,
Terstont hy voor hem nam
Om zijn beminde Lam
Met vrientschap aan te spreken:
Maar het leeck hoe hy op dat pas
Nae haar keek, hy vernam geen teken
Waar dat zy, waer dat zy, dat zy
Gebleven was.
6 Want soo dra als hy na haer trat,
Was sy gheswindt en rat
Langs een belommert pad
Wt zijn gezicht geloopen;
Waarom hy, met veel droef gekarm,
Strak zijn py van het lijf ging stroopen,
En wond die, en wond die, wond die
Fluckx om sijn arm.
| |
[pagina 187]
| |
7 En liep haar soecken met verdriet
Door hagen, bos, en riet,
Maar vond’ Clarinde niet:
Dies Chelimor sijn springen
Liet, en stingh met veel droef geknaag;
Dus verging al sijn vrolijck singen
In een dood, in een dood, een dood,
Delijck geklaag.
M. W. de Ionge.
|
|