De Amsterdamsche kermis-vreugd(1793)–Anoniem Amsterdamsche kermis-vreugd, De– AuteursrechtvrijZingende, by die gelegenheid, de aldernieuwste Liederen Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Een Nieuw Lied. Op een Aardige Wys. Ik was altyd voor uw ogen, Als een spotter van de min, Maer nu, helaes vind' ik my bedrogen, Nu moet ik het Klooster in: Daer zal ik doen goede werken, Vragen aen die Goon van al, Of hy my ook kan versterken, En bevryden van ongeval. 2. Moet ik dan van droefheid sterven: Moet ik leeven zonder U, Moet ik mijn Ieugdig vleesch bederven, Dat ik had bewaerd voor U, Moet ik dan mijn Maegdom dragen, En van niemand werd geplukt, Dan wensch ik mijn leevens-dagen, Van de Wereld zijn gerukt. 3. Allerliefste aenhoor mijn beden, Zo gy mijn verlaet terstond: Zult gy dan mijn teere leeden, Zien verdelgen in de grond, Aensiet mijn rode wangen, En mijn lipjes als korael, Die ik heb met groot verlangen, Steeds omhelsd, wel duisend-mael. 4. Ach! dat eens mijn Uitverkoren, Mijn aenbood haer wedermin, [pagina 9] [p. 9] Wat een geluk voor my geboren, Als ik aensie mijn Engelin: Hemel wil hart een betreffen, Dat zy eens de mijne werd, En haer jeugdig vleesch beseffen, Uit een barende minnesmert. 5. Alles geef ik nu ten besten, Uitgenomen mijn verdriet: Maer ik hoop het zal ten lesten, Een eind zijn van mijn verdriet, Geen vergenoegen, geen verblyden; Moet ik zien voor ogen op, En ik moet lyden en stilzwygen, Als wat in mijn boesem krop. Vorige Volgende