De Amsterdamsze gaare-keuken
(1796)–Anoniem Amsterdamsze gaare-keuken, De– Auteursrechtvrij
[pagina 47]
| |
Stem: Leerdze van den Zanger.Ik kwam laatst in de Laurier-straat, 's Morgens vroeg en 's Avonds laat, Sy leggen zomtyds geheele Nagten, Over haar deur, Met veel getreur, Ja vol gedagten.
Komt 'er dan een Jonkman aan, Dan is al myn pyn gedaan, Maar ik zal voortgaan en jy zal volgen, 't Is altoos spyt, Tot myn benyd, Blyft nooit verborgen.
Maar Sondags gaan zy opgeschikt, Eerst in 't bond en dan in 't wit, 't is om de Oost-indies vaars wat aan te lokken, Ook draagen zy, Kalmink daar by, gestikte Rokken.
Het was laatst op een Pinxster dag, Dat ik een bloemetje plukken mag: Het was een bloemetje met handen en voeten, Mooy Meisje fyn, Och! waar jy myn, Ik zouje groeten.
Dogter ik weet niet wat jou schort, Jou Rokjes worden al te kort, Daar in heb ik geen groot behagen: Och Moeder rein, Een Kindje klyn, Ik ben bedroogen.
Met een sprak daar de Moeder van myn Wel wie zal daar de Vader zyn? Ach! Moeder lief ik zal 't u zeggen, 't Is Jantje lief, Tot myn gerief, Sal in myn armpjes leggen.
| |
[pagina 48]
| |
Meisjes van de ligte trant, Wagt u dog van zo een kwant, Want ziet dan raakt gy met geen Klyntje, Dan moetje zitten aan de Wieg, Speelen dou dou dyntje.
|
|