't Amsterdamse rommel-zootje, met verscheyde minne-deuntjes, lief-lockende vrijagie, en treffelijcke harders-sangen, door verscheyde gentile geesten gecomponeert. Met de antwoort op 't Menniste susjen(na 1650)–Anoniem Amsterdamse rommel-zootje, 't– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Harders Gesangh. KOmt mijn Flora schoone Velt-goddin, Gy die het voetsel zijt van mijn begin, Ghy die u Schaepjes weyt op u pleysier, O soete Nimph, ick bid u om u gunst, Blijft noch een weynigh hier. Want uwe kaeckjes en u roode mondt. Die hebben mijn jonk hert so seer doorwont, En uwe Borsjes witter dan de Snee, Als ick daerom peys, [pagina 97] [p. 97] En dat soo menigh reys, Soo doet mijn jonck hert wee. Kom mijn Engel, kom mijn soete lief, Geeft my een kusje soo het u belieft, Soo sal verlichten al mijn smerte groot, En doet ghy 't niet Soo blijf ick in 't verdriet En sterf de bittere doot. Heb ick gien rijckdom, of heb ick geen goet, Verlaet my daerom niet, Goddinne soet, Want uwe Schapen die behagen my, En als ghy wilt, Seecker 't is u schult, Ghy kont my maecken bly. Die al sijn sinnen op de rijckdom slaet, Vint hem bedrogen, en dan is 't te laet, Het is gebleken, en men siet het noch, Die op het goet, Meende te leven soet, Hy vindt niet dan bedrogh. Adieu Princesse, schoonste die daer zweeft, Ghy spant de kroone boven al wat leeft, Wy moeten scheyden om het goet, Heb ick geen goet, Alderliefste soet, Noch heb ick goeden moet. Vorige Volgende