't Amsterdamse rommel-zootje, met verscheyde minne-deuntjes, lief-lockende vrijagie, en treffelijcke harders-sangen, door verscheyde gentile geesten gecomponeert. Met de antwoort op 't Menniste susjen(na 1650)–Anoniem Amsterdamse rommel-zootje, 't– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Ach! Moord'resse straffe Hard'rinne] Stemme: Alsoo 't begint. ACh! Moord'resse straffe Hard'rinne Waer heene vliet ghy met u Vee, Sal dan Tyter noyt u sinne Met sijn bidden Galathe, Verond're noyt gedwee, Of is u staele borst, Belust nae mijn doodt, Daer ick willigh my sal na bereyden, Ach! ick voel mijn pijn vergroot, Die mijn 't Harte door-stoot, Dus soo moet ick Beulinne scheyden. Dus moet ick klagen, Tot dat my de doot Van dees bange Aerde rockt, Geduldigh verdragen dees pijne groot, Tot my d'Aerde heeft ingeslockt, Daer belofte noch stadig voor buygen sal, Daer Tyter leyt onder begraven, En elck Vogeltjen al, Van haer dunne Tackjens smal, Mijn noch huy'lende sal beklagen. Doch als mijn het leven, Dan heeft begeven Straffe Harderinne trots, Mijn geest van beneden, Weer rysen sal tot boven op den rots: [pagina 49] [p. 49] Die met een fel gedruys noch roepen sal, Tyters ziel is niet te vreden! Voor aleer dat Galathe, Van dees Klippen met haer Vee By mijn ziel sal woonen beneden. Dan sal ik u vervolgen stadig op het spoor Als ghy vlieden sult met u Vee, En stadig u noch quellen, dat alleene daer door Dat ghy Tyter dees ontrouw' dee, Die u de trouste van alle Hardertjes was, Die sijn Lammertjens oyt mogt weyden, Sweeft sijn schaduw' over 't Gras, Daer sijn Tranen dick als plas Uyt sijn wat'rige oogen scheyden. Dan komt het berouwen in u verharde hart, 't Geen was te voren als een steen, In-dringe de klagen met bitt're smert, Die te voren hy heeft geleen, Ach! die voel ick nu in mijn teere Borst, Mijn al smachtende doet verdwijnen: Ach! geen suyv're waters dorst, Mijn hart noyt verlichten kost, Om te lesschen mijn vlammige pijnen. Vorige Volgende