De Amsterdamsche lichtmis
(1983)–Anoniem Amsterdamsche lichtmis, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
3 PubliekWe zouden graag weten hoe deze tekst gelezen werd en door wie. Wat hij te weeg heeft gebracht in het ethische en esthetische (voor zover van elkaar te scheiden) normenstelsel van de lezers. Maar waar haalt men die gegevens vandaan? Leesgetuigenissen in correspondenties en memoires zijn mij niet bekend; het is ook niet mogelijk daar gericht naar te zoeken. De recenserende tijdschriften schonken in de Republiek tot circa 1760 niet of nauwelijks aandacht aan de roman.Ga naar eind1 Als rond die tijd de positieve waardering voor de roman algemener wordt, wijzigt die situatie zich geleidelijk.Ga naar eind2 Bij het zoeken naar gegevens die iets zeggen over de ‘werking’ van De Amsterdamsche Lichtmis leek het bewandelen van de zojuist genoemde wegen een bij voorbaat al tot mislukken gedoemde onderneming. Daarom is een andere weg beproefd: nagegaan is of deze roman vermeld is in de catalogi van leesbibliotheken, dat wil zeggen commerciële instellingen waar lezers tegen betaling van contributie boeken konden lenen.Ga naar eind3
In de geraadpleegde catalogiGa naar eind4 werd De Amsterdamsche Lichtmis één maal vermeld, in de Naamlyst van een uitmuntende party der beste boeken [...] by een Versamelt en ten Nuttigen gebruik van een ieder op eene Publieke Plaats gestelt in 's Gravenhage, door de Boekverkopers Hendrik Scheurleer en Peter Gerard van Balen. Anno 1757.Ga naar eind5 Wat zegt dat gegeven nu? Een blik op de verhoudingscijfers geeft enige informatie. De catalogus bevat 3008 titels in totaal, waarvan 342 romans uit het Franse en Nederlandse taalgebied.Ga naar eind6 De 2666 titels die niet als roman aangemerkt worden, ressorteren onder verschillende rubrieken, waaronder de wetenschappelijke werken en biografieën er met 1985 titels opvallend uitspringen. Romans nemen bepaald geen dominante plaats in in het bestand van deze leesbibliotheek. In de rubriek romans zijn de Franstalige aanmerkelijk sterker vertegenwoordigd (met 271 titels) dan de Nederlandstalige (70 titels). Als men nu aan mag nemen dat het bestand van zo'n leesbibliotheek tracht aan te sluiten bij de smaak van het publiek - het succes van zo'n bibliotheek is daarvan namelijk afhankelijk - dan ligt de zeer voorzichtige conclusie voor de hand dat de samenstellers van deze bibliotheek verwachtten dat van | |
[pagina 33]
| |
De Amsterdamsche Lichtmis een attractieve werking zou uitgaan. Men verwachtte kennelijk dat deze roman succes zou hebben. Een complicerende factor is echter dat deze roman zich in één band met twee andere teksten bevond (vgl. noot 5). Als die bundeling het werk is geweest van de bezitters van de leesbibliotheek, blijft de conclusie gehandhaafd. Hebben zij De Amsterdamsche Lichtmis echter in convoluut gekocht, dan is het ook mogelijk dat zij succes verwachtten van één van de beide andere teksten. Een tweede complicerende factor is dat de selectiecriteria van de samenstellers niet bekend zijn. Hebben zij zeer bewust een 70-tal Nederlandstalige romans uitgezocht, of zouden ze ook wat teksten hebben opgenomen die zij in de boekwinkel niet kwijt raakten, maar waarvan ze als uitleenexemplaar nog wel enig succes verwachtten? In dat geval zou de conclusie er anders uit zien en moeten luiden dat De Amsterdamsche Lichtmis rond 1757 tot de minder gevraagde romans gerekend dient te worden. Het gebrek aan voldoende informatie noopt tot grote voorzichtigheid.
In zeer vage termen valt naar aanleiding van de vermelding in de leesbibliotheekcatalogus iets te zeggen over het publiek van De Amsterdamsche Lichtmis. Om lid te worden van deze bibliotheek moest men een contributie kunnen betalen van f 12, - per jaar.Ga naar eind7 Wie een boek zoek maakte, verplichtte zich tot het betalen van de nieuwprijs, vermeld achter elk boekwerk. In het geval van het convoluut waarin De Amsterdamsche Lichtmis zich bevond, was dat één gulden en zestien stuivers. Wie zich dergelijke uitgaven kon veroorloven, was in staat De Amsterdamsche Lichtmis te lezen. Dat wil zeggen dat men dat bedrag over moest hebben, of, gedreven door liefde voor de letteren, uit moest sparen. Ieder die zijn inkomsten nodig had voor de primaire kosten van levensonderhoud, kan niet of nauwelijks beschouwd worden als mogelijk lezer van De Amsterdamsche Lichtmis. Meer dan we met uitsluitend de hulp van het gezond verstand hadden kunnen bedenken, weten we nu nog niet, al is het niet onaardig dat de schamele gegevens bevestigen wat we al vermoedden. Het grote probleem is dat we over te weinig gegevens beschikken. De gegevens die we hebben, komen pas tot leven als ze gerelateerd kunnen worden aan andere, zoals de inkomsten van de verschillende bevolkingsgroepen, de kosten van levensonderhoud en het bestedingspatroon.
A.N.W. van der Plank maakt in zijn eerder genoemde artikel melding van een ander geval van receptie van De Amsterdamsche Lichtmis.Ga naar eind8 | |
[pagina 34]
| |
Fig. 3: Tom gaat zich in een kroeg te buiten aan drank en vrouwen, die niet alleen zijn geld er door jagen, maar hem ook bestelen. Op tafel, voor Tom, liggen verschillende schaaldieren. (Derde staat.)
| |
[pagina 35]
| |
De tekst wordt vermeld in een in 1794 verschenen roman van Cornelia Lubbertina van der Weyde, getiteld Henry en Louize.Ga naar eind9 Hij wordt daar in één adem genoemd met enkele andere romans of romanachtige geschriften: Venus minzieke Gasthuis (1687), De Leydsche Student (is vermoedelijk De Leidsche straatschender, of de roekelooze student, 1683) en De Haagsche Lichtmis (is Het Kind van Weelde, Of de Haegsche Lichtmis, 1679).Ga naar eind10 In welk licht stelt die vermelding De Amsterdamsche Lichtmis en in welke context vindt één en ander plaats? Louize die bij haar zeer godsdienstige en gemelijke tante Bedilziek woont, gaat op advies van haar tante op zoek naar een stichtelijk boek dat in een speciale kast voor haveloze bandjes bewaard wordt. Als ze de kast opent - haar tante slaapt dan al - doet ze een ontdekking die haar tante van een andere kant doet kennen. Ze vindt een doosje ‘en dat doosjen bevatte eene verzameling van minnebrieven, die van ouden datum waren: en toonden mij, dat Tante altijd zeer met aanvechtingen des vleeschs te strijden heeft gehad; ja, dezelve gaven niet onduidlijk te kennen, dat ze door iemand geschreeven waren die volkomen in alle lichtmisserijen ervaaren was [...]. Verscheiden boeken, welke mij in handen kwamen, waren ook voor geene vrouwlijke studie geschikt; bij voorbeeld: De Beschouwing van den man en de vrouw in den Huwelijken staat. - Venus minzieke Gasthuis. De Leydsche Student. - De Amsterdamsche en Haagsche Ligtmis, benevens een aantal gevalletjens in Plaaten afgebeeld, die een eerlijk mensch zonder bloozen niet beschouwen kan [...] zijn dat boeken voor een zedig oog? Uitgezonderd, De Beschouwing van den man en de vrouw enz. die ik geloof dat voor het ander gedeelte van ons geslacht nuttig zijn kan.’Ga naar eind11 Louize komt tot de onthutsende conclusie dat tantes rechtheid in de leer geen kwestie is van overtuiging, maar van tactiek. Toen ze als twintigjarige geen geschikte echtgenoot kon vinden, moet ze gedacht hebben: als ik mezelf voordoe als streng gelovige en steeds dicht onder de kansel ga zitten, sla ik misschien een predikant aan de haak. De Amsterdamsche Lichtmis wordt hier, temidden van andere, opgevoerd als getuige - à charge in de ‘actie beschadiging tante’. Zij moeten de lezer ervan overtuigen dat een belangstelling voor sexualiteit tante Bedilziek niet vreemd is, of geweest is. Haar belangstelling is zelfs laakbaar: dit zijn geen boeken voor een zedig oog. Louize maakt de gevolgtrekking dat ze gekapitteld wordt door een persoon die slechter is dan zijzelf. Duidelijker afkeuring is nauwelijks denkbaar.
Wat zegt dit gegeven nu? Dat er rond 1794 één lezer was, Cornelia Lubbertina van der Weyde, die De Amsterdamsche Lichtmis kennelijk niet als satiriserend of moraliserend geschrift interpreteerde, maar | |
[pagina 36]
| |
als tekst waarin sexuele avonturen worden beschreven ‘zonder meer’. En die De Amsterdamsche Lichtmis bij monde van de hoofdpersoon veroordeelde als onzedelijk.Ga naar eind12 Waarom? Misschien kende ze de roman alleen van horen zeggen, of had ze slechts vluchtig kennis genomen van de inhoud. Misschien ook negeerde ze, bewust of onbewust, de moraliserende en satiriserende tendensen. Dat zou kunnen wijzen op een verandering van de sexuele moraal aan het eind van de 18e eeuw, in die zin dat wat eerder in de eeuw geproblematiseerd werd, maar nog wel bespreekbaar was - het spanningsveld tussen natuurlijke neiging tot sexualiteit en de gelijktijdige eis die te onderdrukken - tegen het eind van de eeuw niet meer bespreekbaar bleek. Mogelijk wordt hier geredeneerd vanuit de overtuiging dat een fatsoenlijk mens niet over sexualiteit leest of spreekt. Behalve dan wanneer het nut daarvan duidelijk aantoonbaar is, namelijk als de man wil weten hoe hij een kind moet verwekken (vergelijk het citaat uit Henry en Louize). Sexualiteit lijkt daarmee in de sfeer getrokken te zijn van het maatschappelijk taboe, kenmerkend voor de 19e eeuw, en geworden tot een uitsluitend mechanische zaak.Ga naar eind13 Of mijn interpretatie van de gegevens houdbaar is, zou moeten blijken uit aanvullende lezersreacties. Die zijn echter niet bekend.Ga naar eind14
Waar zo weinig gegevens ter beschikking staan is een conclusie of een poging tot reconstructie niet op zijn plaats. Ik wil mij toch op het gladde ijs begeven en zeggen hoe het mijns inziens hèèl misschien gesteld zou kunnen zijn met de waardering van De Amsterdamsche Lichtmis. Mogelijk tekent zich het volgende beeld af. In de tijd waarin De Amsterdamsche Lichtmis verscheen (ik houd het voor het gemak maar even op 1731) is sexualiteit geproblematiseerd en (juist daardoor bij uitstek?) satiriseerbaar. Als de roman in 1757 door de exploitanten van een leesbibliotheek geschikt bevonden wordt voor een breed publiek, ligt het voor de hand dat zij niet verwachtten dat deze tekst de sexuele moraal van het publiek zou schofferen: dat zou zich tegen de bibliotheek gekeerd kunnen hebben. In 1794, ruim zestig jaar na de vermoedelijke verschijningsdatum, blijkt de situatie echter ingrijpend veranderd; de roman wordt op ethische gronden veroordeeld. Dat we vervolgens bijna twee eeuwen lang niets vernomen hebben over De Amsterdamsche Lichtmis en er nu sprake is van een plotselinge opleving in de belangstelling, kan er op duiden dat de aard van de huidige sexuele moraal publiekelijke aandacht weer mogelijk maakt. Dat Van der Plank tenslotte deze tekst kenschetst als (erotische-) avonturenroman waar in deze inleiding de aandacht | |
[pagina 37]
| |
gevestigd wordt op de satiriserende en moraliserende tendensen, geeft eveneens een frappant verschil in benadering aan. |
|