Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez
(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 194]
| |
2.
Ach! wat zyn al zwaare rampen
My bejegent, doe 'k de Maan
En veel flickerende lampen
Uyt den Hemel op sagh gaan,
Ach! wat quam myn in de zinnen
Ach! wat heeft myn breyn verdooft,
d'Oorsaeck die my vreucht kan winnen
Die ik eeven had gerooft.
3.
't Was de droef heyt en elende
Die ick om myn schoonste leé,
Toense 's morgens vroegh zigh wende
En niet hoorde na myn bee,
Doen ick haar gelijck verbolgen
| |
[pagina 195]
| |
Door de droef heit machtich fel
Als ontsinnich gingh vervolgen
Heel belaaden met gequel.
Doch 'k hoop geluk
Naa dese druk.
|
|