Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 175] [p. 175] Toon, La mostarde reformé. RAs brengh wyn ter wyle hy is fris, Voort lakay! schenck boorde-voll deez glaazen; 'k Wil van daegh langh slicken dat zy wis, Bacchus nu toewyden als onz razen; Tot den Lust-hoff van deez vorst Willenwe onz begeven, En zoet-vrolyck leven; Tot den Lust-hoff van deez vorst Daar men zeer gelukkich laaft den dorst. 2. Wreed gespuis vertreck u van ons aff, Liên vol vuur bloedt wiltich in u daaden, [pagina 176] [p. 176] Onze krygh draaft vry op zafter-draff Als daar bloedt de dulheydt doet verzaden, Zie hoe Bacchus onz verbindt Tottet vochtich strijen, En geen glaazen myen; Zie hoe Bacchus onz verbindt Dat den winnaar wort verwonnens vrindt. 3. Wat een reuck, wat een koleur van wyn! Wijn u zoetheid doet mijn ziel begeve, Ongejockt, dit 's Hemels-vrolijck zijn: 'k Proefde noyt geen beter, van myn leeve. Laat ô Bacchus! nu u macht Is vol Godd'lijckheeden, Staàgh zyn aengebeden; [pagina 177] [p. 177] Laat ö Bacchus, nu u macht Aengehouden zijn, om sap voll kracht. Uittet Frans D. Questiers Vorige Volgende