Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Minne-zang. Stemme: ô Kersnacht. Oschoonste Maagd, die ooit de weerelt Te voorschijn bracht, met deucht bepeerelt In all's volmaakt; volmaakt? ô neen! Zoo langh als ghy uw' fiere leden Niet aan een Minnaar gaat besteden Ontbreekt aan u noch veel, in een. 2. Het Nachtegaaltjen in de lov'ren Dat kunt ghy door uw' stem betov'ren, Wanneer ghy quinkkeleert in 't wout. Is 't vreemt dan dat ghy, door uw queelen, [pagina 31] [p. 31] Mijn hert ten boezem uyt kunt steelen, En aan uw keel gebonden hout? 3. Maar vreemt is 't, ghy die door uw lonkken, De koutste herten weet t'ontvonkken Dat ghy blijft even kout en koel, En yzig als de sneeuwige Alpen, Daar ys zee, tegen aan komt swalpen? Of heeft uw hertje geen gevoel? 4. O neen! want zoo ghy hadt gevoelen, Ghy zoud' de Minne-brant verkoelen Ontsteecken door uw schoon gezicht, En my met weder-min bestralen; [pagina 32] [p. 32] Dan zou mijn hart weêr adem halen, En blyven aan uw' gunst verplicht. P. Dubbels. Vorige Volgende