Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Toon: La fronde. MYN Engel stelt haer wesen Soo stuurs, niet alsse plach Doe zy me vaek voor dese Dee zuchten nacht, en dach, 't Volharden van mijn trouwe Min Bewoog haar harde sin, Ben ik niet wel te vrede, Sy lijdt de droef heydt mede, Zucht ik, zy klaacht, Ween ik, zy vraaght Wat dat me doch mishaaght. 2. 'k Heb geen geruster leven [pagina 12] [p. 12] Oyt van mijn Lief gehoopt; De bant van tegen-streven Is van ons hart geknoopt, Sy wil niet zien, dat dese pijn Sal eeuwigh-durend zijn, Zy wil met het besteden Van haare lieve leden Betoonen dat’ geen vlek of klat Van ontrou op haar vat. 3. Nu zy me wil beminnen Beloof ik by mijn eer, Dat ik in mijne zinnen Geen ander immermeer Sal gunnen d'alderminste plaats [pagina 13] [p. 13] Zoo lang als wy sijn maets Daar op mach zy vertrouwen Dat ick met geene vrouwen My dom en mal’ Verloopen sal Zoo lang ick haer geval. D.I.A.P. Vorige Volgende