Alvoorder. Jaargang 1(1900-1901)– [tijdschrift] Alvoorder– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 224] [p. 224] Verzen. Ik voel nu dat uw week groote oogen in starre droefheid onbewogen zijn. Want onbegrepen, stille pijn verdooft uw zachte, zwaar betraande oogen; ik weet nu dat uw heilig rooden mond bleek rustig is en kalm van lang verbroken droomen. uw lippen schreiens moe van kussen die niet komen van vreugde die gij nooit meer vondt. ik weet nu dat de schemeruren glijden al duistrend om uw goedig-bleek gelaat eu dat uw twee vrome oogen brandend lijden in heete tranen de avond door, heel lang en laat. Ik voel uw handen nu in schaduw lichten en bleekrig rusten op uw moede knie, zoo lichten verre sterren in den avond, die al schemerend door de nachten lichten. En 'k groet u vroomlik, lieve, om uw pure smart van eenzaamheid en eendlike ongerustheid, ik groet U schreiend, lieve, om uw kindlik hart waar geene vreugde warmt en geene rust leit. [pagina 225] [p. 225] Nog blijft een late glimlach waren van uw doorheilig aanzicht in mijn hart, en nu, mijn zwaar betraande oogen staren in leegheid en onsterfelike smart. nog voel 'k uw weeke blijde handen aldoor de trage arme dagen heen, nu zal mijn hart van naamloos lijden branden, veel gouden sterren vielen éen voor éen; Nu zal 'k de wereld eenzaam ommeloopen al schreiend om uw heilig zacht en vreemd gelaat, de gouden poorten zoeken die wijd open en heerlik zijn; daar weenend wachten lang en laat... 'k zal als een kind door donker avondwegen in zacht geschrei U roepen en de sterren en de wind, de lucht en boomen vragen waar uw lippen zwegen en mijmerend gij weendet als een kleine kind; Dan zal ik wachten, eenzaam en in droomen, en liederen zingen in den kalmen, stillen nacht, of gij door de eenzaamheid heel stil moogt komen, de zomervelden door, heel bleek en zacht... [pagina 226] [p. 226] Er danst een dolle sater in het groene woud. Zijn roodgegloeide wangen staan zoo bol van 't blije blazen op de rieten fluit; hij tript en springt op 't groene veluw gras een wilden dans op 't helle vreemd geluid; zijn donker schitteroogen laaien godenlust in 't weeldrig zomerheet gelaat, zijn roodgevleesde lippen hebben brandend woest nog straks een naakte nymfe moe gekust; er wiegelt om zijn bronsgebruinden kop groen wijngaardloof en zwaargerijpten druiventros, het koele zoete sap spat peerlend op zijn bolle wangen uit den wiegelenden tros; de blijë sater pijpt zoo dol op 't ranke riet en tript en trapt zoo zoete zacht en woest en wild, dat al de haren wieblen om zijn bronzig lijf op 't vreugdig deunen van zijn leutig lied; de blijë sater roert het stille, donker woud in 't luid schalmeien van zijn rieten fluit, tot de avondschemer door de duizend boomen blauwt en traag hij henentript, heel eenzaam, wijd; dan tript een moeë sater door het duistrig woud... [pagina 227] [p. 227] De têere goude snaren trilden week en weeker en zacht geplooide vingren toetsten blauwiggouden harpen, geluidloos lange wolken rythmisch dreven, bleeker de groote zonne werdt En Jezus Hoofd hing gloriënd in paarse luchten, zijn baard en lange haren waasden glorielicht, zijn weekblauwe oogen, schreiend en in weemoed, vonkten hem in 't doorheilig Aangezicht; van blauwiggouden harpen dreef de freele melodie om zijn Lichtdragend Hoofd, dat boven de aarde hing, zijn biddend Hoofd omklaart, van gouden sterren-stoeten; toen was het dat de zonne zwaarder nederging... en toen in purperblauwen nacht en klaar muziek hing Jezus Hoofd te peinzen.. [pagina 228] [p. 228] Een enkle trillerige ster brand in den donkerblauwen nacht heel eenzaam en onsterflik; zij gloeit zoo zacht de donkergroene blaadren door, die onbewogen zijn en rusten in den zomerkoelen vrêe; ik voel nu kalme pijn en zware liefde om die kleine, gouden ster daar die zoo mooi is en zoo eenzaam en zoo ver... Antwerpen. Karel Van den Oever. Vorige Volgende