Alvoorder. Jaargang 1(1900-1901)– [tijdschrift] Alvoorder– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 166] [p. 166] Verzen. 't Wordt in mijn ziele vredig-kalm en stil... Zo vele dagen zijn voorbij gevaren, en hebben meegedragen 't oude leed... 't Wordt in mijn ziel zo vredig-kalm, zo stil... Mijn arme, oude liefde, kom eens nog waren rondom mij, kom zing nog eens de melodij, van verre, dode dagen. Ik wil nog eenmaal zien uw blinkende lichtende oogen. Ik wil dat eens mijn blik U nog omvatte, blanke, slanke dromenkoningin. Verschijn nog eens in heel uw weelde, en ga dan heen, keer nimmer weer... Streel mij nog eens gelijk gij streelde in de oude vreugde-dromen van weleer verschijn nog eens in heel uw weelde en ga dan heen, keer nimmer weer... En nu gij gaat is 't mij zo vredig-kalm, zo stil... 'k voel jonge liefde mij omvangen, 'k voel in mijn boezem jonge zangen, en hoog en edel groeit mijn reine wil! [pagina 167] [p. 167] O goede, zachte zonnige dagen 'k heb u zo lief. O wil ons door het leven dragen mij en mijn lief. O draag ons tot bij witte engelen de wolken door. Kom, laat uw zondagklokjes bengelen de maanden door. [pagina 168] [p. 168] De maanden juichen voorbij... Ze slieren, ze zwieren langs mij in een rij zingend de ronde: Roze, Roze Mei.,. Als mooie wondervogels zijn zij wiekend door de gouden lucht of gaan, als blanke, tere bloemen, aan 't wieg'len in de avondlucht, of soms als kleine kindren in een weide, gaan zij aan 't dansen, wendend keer op keer, tot in de wazige avond weer ze als blanke zwanen drijven op het blauwe meer. De maanden, ze zingen een lied van de vreugd, de maanden, ze zingen de lof van mijn jeugd, Roze, Roze Mei... Antwerpen. Ary Delen. Vorige Volgende