Alvoorder. Jaargang 1(1900-1901)– [tijdschrift] Alvoorder– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] Verzen. I Ik droom van u als van een schoonen dag, En zie uw lief gelaat in lentedroomen, Ik hoor uw hellen jongen lach Als in herinnering tot mij komen. O uwe goedheid was een rustgewaad, Uw kus was zoet en zacht uw oogen; Eenvoud omstraaldet uw gelaat..... God! Onbezonnenheid vraagt mededoogen! Maar nu veel nieuwe dagen in mij zingen, En nieuwe wenschen werden in mijn borst, Nu andere oogen ik betrachten dorst: Ga ik omwuift door zomerwinden, 'k Moest in zaligheid uw smart verdringen. Wij waren kindren die als kindren minden! [pagina 94] [p. 94] II Wat staar ik weer met hoog verwachten, Een dag die gaat, een nieuwe daagt; Ik staar en 'k voel mijn krachten Staag groeien in het licht gejaagd! Nu alles gaat in nieuw betrachten, Een dag die gaat, een nieuwe daagt; Wat zullen rijpen nu mijn krachten Als 't maar de gouden zon behaagt! 't Is of mijn droomen luider lachten, Een dag die gaat, een nieuwe daagt; En toch, wat dreigen vreemd de nachten Waarin een wind weemoedig klaagt! 1900 Lode Baekelmans. Vorige Volgende