Alvoorder. Jaargang 1(1900-1901)– [tijdschrift] Alvoorder– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] Aan mijn gedichten. Weer komt ge, o stille Weemoed, als weleer, door d'avond zacht geschreden uit de vert, en vlijdt u, eenzaam weenend, langzaam neer, heel langzaam op den dorpel van mijn hert. Veel dagen kropen, dof van maf gedoe, mijn zoekend leven over, sinds ik u met dorren wil verjoeg, mijn kind, zoo moe van al uw leed, belust op vreugd...-en nu! Nu zit ge weder daar, met donker oog, neurt droeve wijzen in den grooten nacht, zingt van mijn menschenwaan, die mij bedroog, van ijdel zoeken, dat geen redding bracht.... Nu zit ge en klopt, en 't galmt met tragen klank door de avondgangen van mijn mijmrend hert. - Kom binnen, kind, en zing uw matten zang, o stille Weemoed uit de grijze vert! Kom, zing en neem uw oude harp en laat zachte elegieën druppen in uw lied, zacht druppen van uw bleeke vingren.... Baad in schoonheid, o mijn ziel... De wereld vliedt... * * * [pagina 82] [p. 82] Weer grijst de morgen in de nevellucht; de droom die u deed leven, is voorbij; zult gij nu gaan, voor menschenlach beducht, o mijn Gedichten, ver, heel ver van mij? Zult gij nu in 't rumoer der groote stee, met leedjes, nauw met rouwend floers omwaasd, naar harten zoeken, voelend al uw wee met heilig luistren, schoon de wereld raast? Ach, menigeen ijlt u voorbij en lacht, waar gij van koude rilt- en luistert niet, en wie een pooze toeft en hoort uw klacht, hij blikt u aan, verbaasd, bij 't vreemde lied. Hij staart niet zoekend in uw donkren blik, en wekt geen woorden op uw milden mond, hij voelt niet heel mijn hart in uwen snik- Hij wijkt en gaat, en wijkt, en kijkt ten grond.... Doch Farizeeërs zien de naaktheid van uw leên bleekrozig wazen door uw lieven tooi, zij gluren, geil, gaan schandesprekend heen, en spottend, in ontheilging, met uw mooi... zal niemand dan u nooden aan zijn haard, zal niemand weenen met uw hulploos wee? O Broeders! gij hun toevlucht op deze aard, o komt en weest barmhartig! Neemt ze mee! Jef Mennekens. Brussel. Vorige Volgende