Alvoorder. Jaargang 1
(1900-1901)– [tijdschrift] Alvoorder– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
IWonnig dobberen op 't effen nat!
Nieuw is de schuite, en de bare,
bont van 't wemelend stralenbad,
durft ze maar streelend nâren....
Rein hangt 't azuur aan de trans;
't lacht al en juicht om mij henen;
lokkende, schalkschesirenen
vragen me lispend ten dans....
't Spoor gedrukt van de vreugdeboden;
lustig 't Heelal nu doorvloden
Heisa! ginds zwijmelt de ree!
Jeugd en minne in 't herte;
loop in de glanzende verte:
leven is wonnig, Hoezee!
| |
[pagina 66]
| |
II't Koeltje rijst op de golve,
wuift met de vlagge aan den mast;
bruisend en waaiende wast
schuim in de branding bedolven....
Nevelig aan de kimme getast,
sneeuwwitte stipjes volgen,
scheiden en dringen, verzwolgen,
saàm, in een wolkje vast....
Boegen en stevens wenden
pijlsnel, lijk bange, naar wal...
Bange!.... waarom niet volenden?
't Daagt eerst en dwarrelt, het bal:
walsend op de klippen zweven!
Vroolik en wennig is 't leven!
| |
[pagina 67]
| |
III't Knetterend, rollend donderen knalt
woest in alverscheurende vlagen;
reuzenzeeën, blankgekroonde dagen
machtig on de vuisten gebald....
Ei rui! op moordende armen gedragen
Kantelt de schuite; krakend valt
mast en roer, en meedoogenloos zal 't
hemellicht ze in scherven slagen....
Hulpe noch heelinge komt...
't doodengeluid me in de ooren bromt..
- Wierende gierende najaarswinden,
stormen mijns levens, mijn heil,
slaat vérwoed me in 't zeil,
slaat, maar laat me een have dan vinden!
Brugge.
Edmond-A. Bouchout.
|
|