Alvoorder. Jaargang 1(1900-1901)– [tijdschrift] Alvoorder– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Liefde. I Gij zijt een kind van 't mooiste dat ik weet Wat in 't Heelal bestaat, en wat het schiep Toen 't in den schoot van 't groote Niet nog sliep: Een dochter van mijn God,- die Liefde heet! Hij is zich- zelf, maker van vreugd en leed, Zijn eigen vader, en zijn kind dat liep Op de aarde, in 't hart der menschen,- er ontsliep En weer herleefde, aan allen goed.... of wreed! (Neen, goed alléen! want zij die zeggen: ‘Hij Is wreed!’- begrijpen half slechts mijnen God, En kennen niet der smarten poëzij!) En dáarom zijt gij 't Hoogst wat ik betracht. Eéne adoratie vol van 't puurst genot Ontschiet mijn ziel tot U, met heilge kracht! Vorige Volgende