schen liepen langs hem heen en stuwden hem rechts of links zonder dat hij het merkte; hij zag alleen de blauwe streep van hemel-lucht die merkbaar was tusschen de huizenboord.
Zóo was hij thans weer uitgegaan; in doellooze haast, zich richtend naar 't eind van de straat om dan weêr 'n andere in te gaan.
De menschen-drukte was nu veel verminderd en de blauwe streep van hemellucht was verduisterd tot dik zwart blauw. Hij keek naar de vensters die gloeiden in grauwe gevels: daar zaten welgedane burgers die zich verheugden bij hun maaltijd, dáár, maar hooger, de minder helle vensters van werklie, die afgemat zich laten neêrvallen op hun stoel, en daar weer andere vensters met andre menschen, en daar nog, en ginds ook; z'n gedachten dwaalden van 't eene venster naar t' andere zonder stil te blijven. Maar hier waren vensters waar 't licht flets uitsijpelde door zwarte stores. 't Was in 'n hôtel garni, slechts twee vensters waren verlicht op de verdiepingen. Hier geen samenzijn van zelfvoldane kooplui, hier geen vermoeide arbeiders die uitrusten van afmattend werk. Hij bekloeg die menschen die zich verheugden 'n stond van schijngenot, en vreemd aan de reine liefde, de echte liefde, van hart tot hart, van ziel tot ziel, en waar het lichaam vreemd aan blijft.
Het licht werd uitgedoofd en de vensters waren nu heel zwart in den grauwen gevel van het huis. 'n Ongerijmde nieuwsgierigheid deed hem stil blijven aan d'overzij, 'n verlangen om die menschen te zien die zich sussen met valsche voldoening.
De deur ging open en twee menschen kwamen uit de gaping. Onbeweeglik, met wijd-uitpuilende oogen bleef hij staan, met sneller kloppen van z'n hart en krampachtig samentrekken van z'n gelaat. Dat was zij, z'n lief, die daar buiten kwam; hij zag heur oogen die glinsterden in 't lichten van de lantaren-vlam, hij zag heur stap en 't golvend bewegen van heur lichaam wijl ze voortging naast dien